Hoe het Nederlandse ‘niksen’ een wereldwijde hype werd

© Getty Images

The Guardian

| Londen | Viv Groskop | 26 april 2024

Als je ziet hoeveel boeken er zijn gepubliceerd over de typisch Nederlandse ‘kunst van het niksen’, lijkt het een typisch Hollands fenomeen. Maar hoe rijmen we dat met het calvinisme dat Nederlanders met de paplepel is ingegoten? Of zijn die waarden inmiddels veranderd en wordt er tegenwoordig juist veel afgenikst om maar niet overspannen te raken?

Ik sta op het strand van Scheveningen, de bekende badplaats bij Den Haag, en ik ben aan het niksen – het Nederlandse woord voor helemaal niets doen. Ik probeer niet na te denken over de vraag of ik echt niets doe als ik op het strand sta. Misschien kan ik beter gaan zitten? Maar dan zou ik zitten. Hoe kun je het best niksen? Naast me staat Olga Mecking, de auteur van Niksen: Embracing the Dutch Art of Doing Nothing, die het moeiteloos lijkt te kunnen. In de drie jaar sinds haar boek is uitgebracht, is Mecking uitgegroeid tot dé Nederlandse autoriteit op het gebied van helemaal niets doen. Ineens herinner ik me dat er een eindje verderop op de promenade een pannekoekenrestaurant zit. Valt pannekoeken eten onder niksen, of ben je dan te veel met iets bezig? Misschien ben ik niet in de wieg gelegd om te niksen.

Dat hoort ze heel vaak, zegt Mecking, dat mensen moeite hebben om niksen te definiëren. ‘De definitie die ik in het boek gebruik is: niets doen, zonder enig doel voor ogen. Niet naar een film kijken, niet op je telefoon zitten, geen mails lezen. We hebben altijd ergens in ons achterhoofd wel iets van een doel. Als we staan te koken, denken we: Deze maaltijd is goed voor de lijn, of goed voor mijn gezondheid. Als we een wandeling maken, moet dat bijdragen aan ons streven van tienduizend stappen. En dan genieten we niet meer van gewoon eten of wandelen. Dus waar het om gaat, is dat je die doelen loslaat.’

Uitputting door werk

Hoe komt het dat aandoeningen als burn-outs, depressie en stress (in de westerse wereld) aan de orde van de dag zijn? Die vraag is de afgelopen decennia door sociologen en psychologen onderzocht.

Het lijkt namelijk of die aandoeningen erop wijzen dat deze tijd uitputtender zou zijn dan vroeger, terwijl de arbeidsuren zijn afgenomen en ook zwaar en/of eentonig fysiek werk gedeeltelijk is overgenomen door machines.

Toch is het energieniveau van de mens door de eeuwen heen in principe gelijk gebleven, schrijft filosofisch magazine Aeon. De reden zou zijn dat we ons, door sociale veranderingen die het gevolg zijn van nieuwe technologieën, geconfronteerd zien met nieuwe cognitieve en emotionele eisen en de grens tussen werk en vrije tijd vervaagd is. We zijn bijvoorbeeld in principe altijd en overal bereikbaar. Bovendien is door de globalisering de concurrentie enorm toegenomen. Geen wonder dat uitputting een wijdverbreid euvel is.

In haar boek Exhaustion: A History beschrijft Anna Katharina Schaffner dat uitputting aan geen enkele tijd verbonden is en al sinds de klassieke oudheid een academisch onderwerp is. Het fenomeen werd destijds echter gezien als een biochemische onevenwichtigheid, een somatische kwaal, een virusziekte of zelfs een spirituele tekortkoming. Het werd onder andere in verband gebracht met de stand van de planeten, een pervers verlangen naar de dood en sociale en economische ontwrichting. Oftewel: alle theorieën over aan werk gelieerde uitputting laten slechts zien hoe men in het verleden dacht over lichaam en geest.

Een burn-out is nu weliswaar een geaccepteerde reden om een werknemer betaald verlof te laten nemen, maar wordt ook nog wel voorgesteld als een ‘vorm van zwakte en gebrek aan wilskracht’. In de middeleeuwen werd uitputting gezien als ‘een zonde’ en volgens sommige neoliberale theorieën is een burn-out volledig te wijten aan het individu zelf. De negentiende-eeuwse Amerikaanse arts George M. Beard ging ervan uit dat ‘het gevoelige zenuwstelsel van de moderne stadsmens niet was opgewassen tegen zintuiglijke overbelasting veroorzaakt door lawaai, snelheid en te veel informatie’.

Burn-out-theoretici van de eenentwintigste eeuw voeren in principe nog steeds vergelijkbare argumenten aan en wijzen op de schadelijke effecten van nieuwe communicatietechnologieën en de neoliberale werkplek, met als gevolg vaak ‘energie-afbrekend’ gedrag, zoals te hard werken, verkeerd eten, te veel piekeren en slapeloosheid. Maar in tegenstelling tot depressie wordt een burn-out – en daarover zijn de meeste psychologen het eens – uitsluitend veroorzaakt door externe factoren die direct gerelateerd zijn aan de werkomgeving en iemands positie daarin.

Haar woorden spreken me aan. Ik ben er klaar voor om die doelgerichtheid los te laten. ‘Het was niet makkelijk om een definitie te vinden,’ gaat ze verder. ‘Ik merkte dat mensen last kregen van schuldgevoelens zodra ik met een nauw omschreven definitie kwam. Ik hoor zo vaak van mensen dat ze zich schuldig voelen als het ze niet lukt om niks te doen.’ En daarmee omschrijft ze precies de reden waarom er wereldwijd zo veel belangstelling is voor haar boek.

Mecking, die werkt als journalist en een blog heeft over ouderschap (ze heeft zelf drie kinderen), is getrouwd met een Duitser en woont in Den Haag. Ze spreekt vloeiend Nederlands maar is van oorsprong Pools. In 2018 stuitte ze op het begrip ‘niksen’ in een gratis supermarktblaadje. Het intrigeerde haar dat ze geen andere taal kende met een vergelijkbaar werkwoord. Ze hield een pitch voor een artikel over het onderwerp bij The New York Times. Toen dat in 2019 verscheen – ‘The Case for Doing Nothing’ (Een pleidooi om niets te doen) – ging het meteen viraal. Binnen enkele weken had ze een contract met een uitgever. Haar boek, dat enigszins te vergelijken is met boeken over hygge (De Deense kunst van de gezelligheid) en fika (de Zweedse kunst van de koffiepauze) verscheen precies op het moment dat in Nederland de eerste harde lockdown inging, eind 2020. Een veelzeggende review op Amazon in dat jaar: ‘Het perfecte boek voor wie door de pandemie kampt met stress.’ 

Na de pandemie heeft het fenomeen standgehouden. Begin dit jaar liet fitnessketen David Lloyd – met meer dan honderd sportscholen in het Verenigd Koninkrijk – weten lessen te gaan geven in niksen, om mensen te helpen met ‘het loslaten van spanning’. In de aankondiging werd Jan de Jonge geciteerd, een Nederlandse psycholoog die gespecialiseerd is in niksen: ‘Wellness is heel belangrijk in ons hectische bestaan. Nederlanders, die de naam hebben relaxed en gemoedelijk te zijn, vinden het fijn om na een dag hard werken even lekker te niksen.’ Op X voegt hij eraan toe dat niksen geen typisch Nederlandse manier van leven is, maar eerder een reactie op onze moderne manier van leven.

Hoe Nederlands is niksen

Er zijn nog veel meer boeken verschenen over niksen, van mensen die duidelijk niet hebben geluisterd naar hun eigen advies om niks te doen. Niksen. De Hollandse kunst van het nietsdoen van Annette Lavrijsen. Niksen. Lang leve het lanterfanten van Maartje Willems en Lona Aalders. Niksen: The Power of Doing Nothing van Tess Jansen. A Dutch Guide to Niksen van Johanna van Elp.

Maar hoe Nederlands is het nou eigenlijk om te niksen? En waar komt het woord vandaan? ‘Niksen is een mediaconcept, net zoiets als blue monday,’ zegt Ruut Veenhoven, emeritus hoogleraar ‘Sociale condities voor menselijk geluk’ aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ooit werd aangenomen dat blue monday, de derde maandag van januari, op grond van bepaalde ‘berekeningen’ de deprimerendste dag van het jaar was. Later bleek dit hele concept te zijn verzonnen door een reisbureau. Niksen is niet helemaal hetzelfde: niemand spoort je aan om een georganiseerde reis te boeken. En Nederlanders gebruiken het werkwoord ook echt. Veenhoven erkent dat de belangstelling voor het concept niksen veelzeggend is. ‘We zijn duidelijk het gelukkigst als we bezig zijn. En in de moderne samenleving zijn er heel veel leuke dingen te doen. Met als gevolg dat we ook heel veel doen. Het tempo ligt hoger dan in niet-westerse landen en het niveau van tevredenheid met het bestaan is ook hoog, en blijft stijgen. Maar toch… Een neveneffect is de tijdsdruk die ontstaat. We dromen van meer ontspanning.’ Niksen biedt ons datgene waarnaar we hunkeren: een verklaring voor wat er ontbreekt – de aanwezigheid van het niets in ons bestaan.

Mensen verkiezen zwart werk of een uitkering

Columnist Alfredo González van ElHeraldo de México legt het probleem van de 5 miljoen openstaande vacatures in Mexico bij de grote informele sector in het land. Volgens de economisch commentator ‘sluiten veel mensen, volwassenen en jongeren, geschoolden en ongeschoolden, zich liever aan bij de informele economie. En dat tast de overheidsfinanciën aan: niet alleen omdat deze mensen belasting ontduiken, maar ook omdat het investeerders afschrikt die in ons land op zoek zijn naar geschoolde arbeidskrachten.’

Een van de redenen voor deze ontwikkeling is het grote aantal sociale programma’s en uitkeringen dat de Mexicaanse president Andrés Manuel López Obrador heeft ingevoerd, aldus González. ‘Er zijn middelen voor jongeren, alleenstaande moeders, ouderen en andere kwetsbare groepen. Ze dienen om een nood te lenigen, maar helpen hen niet om een toekomst op te bouwen.’

Meckings boek is inmiddels in dertien talen vertaald en met name de Fransen zijn ervan gecharmeerd. (‘L’art de ne remplir aucun objectif,’ verzucht de Franse Cosmopolitan – te vertalen als ‘De kunst om geen enkel doel na te streven’.) Maar dat niksen uit Nederland afkomstig is, wil nog niet zeggen dat Nederlanders er bij uitstek goed in zijn. ‘Niksen lijkt overal ter wereld als een concept te worden gezien, behalve in Nederland,’ zegt Carolien Hamming, oprichter en directeur van CSR Centrum, een centrum voor onderzoek naar stress en veerkracht, in de buurt van Utrecht. ‘Het heeft niets van doen met onze cultuur. Integendeel, we zijn calvinisten die elkaar voorhouden dat we harder moeten werken.’ 

Mecking heeft Hamming geïnterviewd toen ze net was begonnen met haar research. Hamming zei toen dat Nederlanders niet goed zijn in niks doen. ‘We hebben met de paplepel ingegoten gekregen dat we ons altijd nuttig moeten maken en behulpzaam moeten zijn. Luiheid is des duivels oorkussen.’ Maar ze kan het de mensen niet kwalijk nemen dat ze belangstelling tonen voor het idee, nu stress en neerslachtigheid meer en meer om zich heen grijpen. ‘Onze hersenen zijn overbelast; we weten niet hoe we niets moeten doen.’ 

Achtergrond

Toen ik Nederlandse vrienden vroeg naar de achtergrond van het niksen, zeiden ze dat ze het woord wel kenden, maar dat ze niet konden zeggen wat er zo typisch Nederlands aan was. Maar ze maakten ook grapjes: ‘Sorry, ik ben te druk aan het niksen om antwoord te geven.’ Mecking vertelt dat toen zij begon aan haar boek over niksen, een andere uitgever net een contract had gesloten met een andere auteur om over hetzelfde onderwerp te schrijven. De race was begonnen en haar deadline werd naar voren gehaald. Niet echt in de geest van het niksen.

En Hamming heeft gelijk: het concept is niet voorbehouden aan Nederland. Ik heb het gebruik niet kunnen terugvinden in de Nederlandse taal vóór eind jaren tien. Het wordt gewoonlijk gedefinieerd als een reactie op een meedogenloos arbeidsethos dat, zoals dat gaat met woordenboeken, opmerkelijk specifiek wordt omschreven en pas onlangs zou zijn gemunt. Om de een of andere reden heb ik het gevoel dat niksen niet tot het vocabulaire behoorde van grote Nederlandse kunstenaars als Vermeer, Rembrandt of Van Gogh, die allemaal pleitbezorger waren van intensieve lichamelijke activiteit. Het is opmerkelijk dat dit ongebruikelijke werkwoord is opgedoken in een land dat zichzelf doorgaans beschouwt als calvinistisch en atheïstisch. Net als Hamming mompelen mijn Nederlandse vrienden meestal iets over het calvinisme zodra ik over niksen begin: deze tak van het zestiende-eeuwse protestantisme vond grote weerklank in Nederland. En Calvijns waarden van hard werken, soberheid, discipline en ‘oprechtheid’ zijn er nog altijd in sterke mate voelbaar.

Die openheid is ook een overblijfsel van het calvinisme: ‘Kijk gerust naar me. Ik heb niets te verbergen’

Neem de manier waarop ze in Nederland omgaan met zonwering en gordijnen. Die worden niet gebruikt. Toen ik door Den Haag liep, in een poging achteloos te niksen, viel me op dat ik overal bij mensen naar binnen kon kijken, ongeacht de vraag of die mensen al dan niet aan het niksen waren. 

Merkwaardige mengeling

Die openheid is ook een overblijfsel van het calvinisme: ‘Kijk gerust naar me. Ik heb niets te verbergen.’ Het is een fascinerende, tegenstrijdige culturele impuls: je nooit laten gaan en je aan de regels houden, en tegelijkertijd volkomen transparant zijn. Het is een merkwaardige mengeling van zowel beheerst als ontspannen zijn. Geen wonder dat je dan soms de behoefte voelt om te niksen, om even bij te komen. En ook geen wonder dat het verlangen naar niksen geen exclusief Nederlands fenomeen blijkt te zijn.

Dat het onderwerp ‘burn-out’ in Nederland zo hoog op de agenda staat, heeft wellicht iets te maken met de inherente spanning van het calvinistische verleden. Vorig jaar werd een onderzoek naar welzijn, uitgevoerd door een ziektekostenverzekeraar, breed aangehaald in de Nederlandse pers. De Cigna Healthcare Vitality Study werd uitgevoerd met tienduizend respondenten uit twaalf verschillende markten, verspreid over verschillende landen, waaronder de VS, Kenia, China en vijf Europese landen. Nederland scoorde hoog. Hoewel 90 procent van de Nederlandse werknemers zegt opgebrand te zijn, en 27 procent van de mensen zich als gevolg daarvan moe en leeg voelt, waren de Nederlanders als groep nog altijd de minst gestresste werknemers van het onderzoek. Hoewel 64 procent van de Nederlandse respondenten stress ervoer, was die score beduidend lager dan in België, waar het percentage 81 procent bedroeg. Ruud Wassen, hoofd marketing van Cigna, en zelf ook Nederlander, legt uit dat het stressniveau in Europa sinds de pandemie hoog is en dat Nederland daar geen uitzondering op vormt. Maar, zegt hij, Nederlandse werknemers ervaren relatief weinig stress als het gaat om de kosten van het levensonderhoud, de persoonlijke financiële situatie en onzekerheid over de toekomst. Als we echter kijken naar de belangrijkste stressfactor, dan verschilt Nederland niet van andere landen, zegt hij. ‘Te veel werk.’

Het punt is dat Nederlanders volkomen in de stress schieten bij de gedachte aan een burn-out

‘Een burn-out is niet voorbehouden aan Nederlanders, maar het is wel een groeiend probleem in Nederland,’ aldus Roel Fransen, hr-manager bij Oval, een bedrijf uit Tilburg dat zich inzet voor het vergroten van de betrokkenheid van werknemers. Uit een studie van onderzoeksorganisatie TNO uit 2023 blijkt dat een op de vijf Nederlandse werknemers kampt met symptomen van een burn-out. ‘Dat is een significante toename ten opzichte van eerdere jaren,’ zegt Fransen. ‘En het lijkt erop dat die toename is toe te schrijven aan een aantal factoren: het feit dat het werk steeds meer van mensen vergt, de opkomst van de platformeconomie en de veranderde kijk op de balans tussen werk en vrije tijd.’

Dus het is niet zo dat Nederlanders wereldwijd het hoogst scoren als het om burn-outs gaat – ze scoren juist lager dan de meeste andere landen. Het punt is dat ze volkomen in de stress schieten bij de gedachte aan een burn-out. ‘Sommige reacties op een burn-out lijken verankerd in de Nederlandse cultuur,’ zegt Fransen. ‘Zo hebben Nederlanders een sterk gevoel voor sociale solidariteit, waardoor mensen met een burn-out minder snel een stigma krijgen. 

Nederlanders zijn vaak heel ambitieus en zetten zichzelf vaak onder grote druk om te slagen. Ze zijn misschien ook wat huiverig om vrij te nemen van het werk, zelfs als ze ziek zijn. Daarnaast kan de Nederlandse “gezelligheid” er soms toe leiden dat mensen de druk voelen om overal aanwezig te zijn, terwijl ze ondertussen hun werk niet mogen laten versloffen, wat er vaak op neerkomt dat ze voorbijgaan aan hun eigen behoeften.’ 

Terug in de tijd

Op 31 maart 2012 schetsten we in het redactioneel van ons pasgeboren magazine een toekomstbeeld waarin een hele generatie opgroeide zonder werk. Er werden overal in Europa pogingen gedaan om het tij te keren. Twaalf jaar later zijn sommige hervormingen doorgevoerd en liggen de banen voor het oprapen, alleen wil niet iedereen meer koste wat het kost de arbeidsmarkt op. Een terugblik.

De Amerikaanse industrie – het werkloosheidscijfer lag in 2012 boven de 9 procent; nu is dat 3,9 procent – klaagde dat het moeilijker zou worden om aan geschoolde vakmensen te komen omdat de aard van het werk veranderd was. Iedereen moest met de computer om kunnen gaan en waar haalden ze nog een machinebankwerker vandaan? In Italië was het eenvoudiger om duizend mensen te ontslaan dan één individuele werknemer en woedde er een strijd tussen de overheid en de vakbonden, die toen al van kortlopende contracten af wilden. Terwijl in Polen – waar drie op de vijf mensen tijdelijk werk verrichten – contracten niet eens onder de arbeidswetgeving vielen.

Oplossingen waren moeilijk te vinden. Op veel plaatsen, tot in Richmond Californië aan toe, werd heil gezien in het Baskische voorbeeld van de coöperatie. Daar begon de firma Solar met ‘democratisch ondernemen’ en gaf inwoners de kans zich om te scholen tot monteur van installaties voor groene energie. Daarna konden ze mede-eigenaar worden. Maar ook aan dit model bleken haken en ogen te zitten. Naast de kosten om een bedrijf gaande te houden, bleek er ook coöperatieve scholing nodig om ieders stem gehoord te laten worden en gezamenlijk beslissingen te kunnen nemen. Toch heeft wortel schieten in een gemeenschap zeker de nodige betrokkenheid gebracht, die bijvoorbeeld bij multinationals als Amazon of Google ver te zoeken is. Tegen die vorm van ‘moderne slavernij’ komt nu een generatie in opstand. En geef ze eens ongelijk, als met al die uren lopendebandwerk de huizenhoge huur niet eens betaald kan worden en een hypotheek al helemaal niet tot de mogelijkheden behoort. Dus inderdaad: arbeid adelt nog steeds niet altijd.

Snap je wat ik bedoel met tegenstrijdig? Niet stigmatiseren. Het uiterste uit jezelf halen. Geen vrij nemen van je werk. Alle sociale bijeenkomsten bijwonen en dan ook gezellig zijn. Altijd de gordijnen openhouden. Het klinkt echt slopend om succesvol Nederlander te zijn.

Maar wat de aandacht voor niksen bovenal aantoont, is de hang naar filosofieën uit andere landen. We leven in een tijd waarin velen van ons min of meer kunnen doen en laten wat we willen, meer dan op enig ander moment in de geschiedenis. Maar wat we vooral blijken te willen, is dat iemand met verstand van zaken ons het gevoel geeft dat we ons instinct mogen volgen. Hygge is het helemaal en niemand is er zo goed in als de Denen. Maar de Denen hebben niet het monopolie op knusse avondjes en kaarslicht. Fika is een prachtige traditie. Maar Zweden is niet de enige plek ter wereld waar je taart kunt eten en koffie kunt drinken. Zo hoef je ook geen Nederlander te zijn of het woord niksen te kennen om even niets te doen, je kunt ook gewoon… niets doen. En niets doen kun je onmogelijk verkeerd doen. Het zal dan ook niemand verbazen dat ik tot de ontdekking kwam dat die pannekoeken toch echt onder mijn definitie van niksen vielen. 

Recent verschenen