De laatste hippies van Hawaii

Hakai Magazine

| Victoria | Brendan Borrell | 29 maart 2018

De paradijselijke Kalalau-vallei op Hawaii is al sinds de jaren zestig een toevluchtsoord voor hippies, new agers en backpackers. Maar na een halve eeuw wil de overheid van de illegale bewoners af.

De eerste mens die ik ontmoet in de Kalalau-vallei is een Irakveteraan zonder schoenen maar met een door de zon gebleekte REI-rugzak, die als een trofee over zijn getatoeëerde schouders hangt. Barca – zoals hij zichzelf noemt – had gehoord dat een kajakker de rugzak in een grot aan het strand had achtergelaten. Hij ging als een speer naar de rotsen omdat hij die rugzak wilde hebben.

Bezoekers laten hier van alles en nog wat achter. Ik zie een klapstoel met een kapotte armleuning. Ergens anders een halfvol brandstoftankje. En nu dan die rugzak – het is een heuse schat.

‘Weet je hoeveel zo’n ding kost?’ wil Barca van mij weten.

In dollars, bedoel je? Hooguit tien.

‘Veel!’ antwoordt hij voordat ik ook maar iets kan zeggen.

Barca is vierendertig en hij scharrelt zijn kostje bij elkaar diep in het Nāpali Coast State Park aan de westkust van Kauai. Het middelste gedeelte van het tweeënhalfduizend hectare grote natuurpark – de Kalalau-vallei – vormt een natuurlijk amfitheater dat aan de ene kant wordt begrensd door zee en niets dan zee. De steile, groene wanden van de vallei rijzen aan drie kanten op, als gordijnen die het afschermen van de rest van het eiland. Door alle kieren en spleten lopen glasachtige banen water, die naar beneden storten van een grotere hoogte dan bij de Yosemite Falls. Dit afgelegen paradijs, waar zich honderden jaren geleden Polynesische pioniers hebben gevestigd, is niet minder dan een wilde tuin, een hoorn des overvloeds die vrijwel alles biedt wat een vernuftig mens nodig heeft om in leven te blijven. ‘Als de mens ergens een paradijs heeft weten te creëren, dan is het hier,’ zegt Barca. ‘In het avocadoseizoen eten we avocado’s. En als het mangotijd is, eten we mango’s.’

Een soort kraker

Voor wie zich mocht afvragen of het is toegestaan om hier zo te leven: het antwoord is nee. In de ogen van de Hawaïaanse overheid is Barca een soort kraker. Hij doet het milieu geweld aan, hij overtreedt wetten en regels, hij moet verdwijnen. In Barca’s ogen is dit, niet verwonderlijk, laster. ‘Als je niet met je hele wezen van deze plek houdt, kun je hier niet leven,’ zegt hij. Hoewel hij er nog maar acht maanden woont, waarmee hij naar valleimaatstaven een betrekkelijke nieuwkomer is, is hij al hard op weg een expert te worden in wat hij ‘kalalaulogie’ noemt. Niet alleen is hij afvalrecylcer, hij is ook beschermer van het land, tuinier, botanist, cultureel tolk en anarcho-theoreticus. Hij heeft de gewoonte om tijdens het praten te grijnzen en met een hand over zijn sikje te strijken. Dat geeft hem een ondeugende uitstraling, die zijn anti-establishmentopvatting nog eens extra benadrukt. Hij heeft geen goed woord over voor het groepje toeristen dat op maagdelijke gore-tex-wandelschoenen een beekje oversteekt. ‘De meeste mensen die hier komen hebben geen idee hoe ze in het wild moeten overleven,’ zegt hij. ‘Ze begraven hun eigen poep niet eens!’

Ik word nogal overvallen door alle kritiek die hij spuit terwijl ik nog maar net vijf minuten in de vallei ben – en ik kan niet al te veel hebben aangezien ik voor dag en dauw ben opgestaan om de kleine dertig kilometer hiernaartoe te lopen. Ik heb even helemaal geen behoefte aan een feestmaal van mango’s of een gesprek over toiletgang in het wild. Het enige wat ik wil is een plek om mijn rugzak neer te zetten, een rugzak waar ik tweehonderd dollar voor heb neergeteld en die ik heb volgestouwd met gevriesdroogd eten voor een week – erger kan haast niet. Maar waar moet ik slapen? Er worden geen kampeervergunningen verstrekt in het paradijs en ik had er geen kunnen bemachtigen voordat ik op stel en sprong aan deze reis begon, dus of ik het nou wil of niet, ook ik ga de regels overtreden. Ik vraag Barca of hij een onopvallende plek weet om mijn tent op te zetten. ‘Kom maar mee,’ zegt hij. Hij wikkelt een keffiyeh [Arabische sjaal] om zijn hoofd tegen de zon. Hij haalt een oud gasje van een andere kampeerplek en zegt dat hij de ideale schuilplek voor me weet. Voor ik er goed en wel erg in heb is hij al op weg, springend op zijn blote voeten van de ene kei op de andere. Ik kijk rechts van me naar beneden: de duizelingwekkende aanblik van de golven die dertig meter in de diepte stukslaan op geërodeerde stenen. Dan lopen we om een grote kei en Barca wijst op een tunnel in de struiken, die uitkomt op een kampeerplek die onzichtbaar is voor de rangers die vanuit een helikopter op wildkampeerders jagen.

Nadat ik mijn spullen daar heb neergezet, ga ik met Barca naar het witte zandstrand, waar hij me zijn levensverhaal vertelt. Na tien jaar geleden in Irak te hebben gediend, kostte het hem grote moeite om in het reine te komen met het feit dat hij mensen had gedood, en dat hij ook bijna zelf het leven had gelaten. ‘Toen ik terugkwam uit Irak had ik behoorlijk wat issues,’ zegt hij.

Hij werkte als archeoloog in Noord-Californië, maar het was hem al snel duidelijk dat hij niet echt paste in de moderne samenleving. Hij had het gevoel dat zijn hoofd, dat door de oorlogsjaren flink in de war was geraakt, rust nodig had. Het stond hem geweldig tegen om zich in een huis in een buitenwijk te verschansen, afgeschermd van zijn buren door dikke muren, om belasting te betalen en zo een systeem in stand te houden waarin hij niet langer geloofde. Zelfs de gedachte om elke ochtend een koffie te gaan halen – bij die multinational met het zeemeerminlogo – kon hij niet aan. ‘Het was zwaar om terug te keren naar het echte leven en alle onbenulligheden van alledag serieus te nemen,’ zegt hij. Hij werd boos. Hij dronk en ging op de vuist. Van een vriend hoorde hij over deze droomachtige vallei in Hawaï, waar je in het eeuwige heden kon leven. Kalalau. Hij ging erheen. Hij ging niet meer weg. ‘Ik geloof niet dat ik me ooit eerder ergens zo thuis heb gevoeld,’ zegt hij, waarna hij zijn camouflageshorts uittrekt en in de golven duikt.

1. De afwezigheid van vrouwen leidt tot een overdaad aan testosteron; 2. Een zeldzaam luxe-item: een handgemaakt kastje. (Zie verder hieronder)
1. De afwezigheid van vrouwen leidt tot een overdaad aan testosteron; 2. Een zeldzaam luxe-item: een handgemaakt kastje. (Zie verder hieronder)

3. Barca, de eerste bewoner die de auteur ontmoet, met zijn schat: een rugzak; 4. Vrouwen wagen zich nauwelijks in de vallei, en meestal blijven ze niet lang; 5. De valleibewoners bouwen geïmproviseerde woningen, die ook tot vervuiling leiden; 6. Bewoner Stevie heeft er na 35 jaar genoeg van en vertrekt per kajak. – © Brendan Borrel

Barca is niet de enige die zich zo sterk met deze plek verbonden voelt. Sinds de jaren zestig, zo niet eerder, oefent de Kalalau-vallei een grote aantrekkingskracht uit op langharige hippies, new agers die kristallen strelen, backpackers die geen deo gebruiken en talloze anderen die op zoek zijn naar een spirituele wedergeboorte – of op zijn minst een mooie plek om naakt te zwemmen. Tijdens de Vietnamoorlog woonden er een paar dienstweigeraars en gedesillusioneerde veteranen in de boomhutten aan het einde van de verharde weg in het noorden, en zij realiseerden zich dat dit de ideale plek was om in de zomer marihuana te verbouwen.

Het waren de hoogtijdagen van de alternatieve beweging, maar met het verstrijken van de jaren liep het idealisme stuk op de wanordelijkheid van de gemeenschap. Het toevluchtsoord veranderde van een idyllische commune in een party zone voor millennials en zelfs een keer in een piratennest. Inmiddels begint het geduld een beetje op te raken. Nadat een jaar geleden een vrouw uit de buurt omkwam bij een auto-ongeluk met Coday Safagado, een voortvluchtige die dat voorjaar een tijdje in Kalalau doorbracht, besloot de overheid hard op te treden tegen de illegale bewoners. Vorig jaar zijn in totaal vierendertig mensen op de bon geslingerd en is in ieder geval één man geboeid afgevoerd. Barca is er zonder kleerscheuren van afgekomen. ‘Ik woon hier godverdomme, en ik weet waar ik naartoe moet vluchten,’ zegt hij. ‘Dit is mijn thuis en ik kan me sneller verplaatsen in mijn eigen huis dan jij.’

Op Kauai is echter weinig sympathie voor de illegale bewoners. Tijdens de invallen zijn foto’s gemaakt waarop de lokale bevolking duidelijk kan zien hoe goed geoutilleerd de kampen in de vallei inmiddels zijn. In een van de kampen staan een stenen pizzaoven en een tweepersoonsbed op een bamboe onderstel. Ook was er, zoals de overheid het enigszins overtrokken formuleert, sprake van een ‘professionele marihuanaplantage’, compleet met zonnepanelen en daarop aangesloten lampen. De vallei doet ook dienst als geheime bioscoop en bibliotheek – een bedompte tent vol klassiekers zoals The Joy of Partner Yoga en een boek met songteksten van Cat Stevens. Al met al heeft de overheid zo’n tweeënhalve ton afval afgevoerd. ‘Er leefde het idee dat ze bepaalde rechten hebben,’ zegt Curt Cottrell, hoofd van de staatsparken van Hawaï. ‘Er werd gepoept op archeologische vindplaatsen, of ze groeven als katten een gat in het strand.’

Het leven hier is alsof je elke ochtend een Prozac neemt, maar dan zonder de nare bijwerkingen. Een vruchtensmoothie voor de ziel

Alle stampei riep wezenlijke vragen op over ras, soevereiniteit en de toekomst van de natuur in het moderne, kapitalistische Hawaï. Hoe heeft de gemeenschap het meeste baat bij een plek als Kalalau, met zijn gecompliceerde geschiedenis? Wordt het eiland uitgeleverd aan rijke toeristen die al zes maanden van tevoren een vergunning aanvragen of aan mensen die tweehonderd dollar per persoon neertellen voor een helikoptertour van een uur? Of behoort het nog altijd toe aan de oorspronkelijke Hawaïanen die er zelden komen, maar wier voorouders als eersten het landschap hebben vormgegeven? En wat te doen met de haole (blanke) overtreders, zoals Barca, die, op hun eigen rommelige wijze, het hippieproject van de jaren zestig voortzetten en nog enige structuur aanbrengen in de vallei waar de overheid slechts sporadisch aanwezig is?

Voor mensen die vrijwel niets hebben is de vallei onmiskenbaar een van de meest begerenswaardige plekken op aarde om te ontsnappen aan de regels en de rituelen van het moderne bestaan, om een simpeler leven te leiden, om je eigen kostje bij elkaar te scharrelen. Barca noemt het een ‘Disney-woud’, een tropisch toevluchtsoord, maar dan zonder giftige slangen en hongerige tijgers, waar ook nog eens iedereen Engels praat en er min of meer hetzelfde uitziet. Het leven hier is alsof je elke ochtend een Prozac neemt, maar dan zonder de nare bijwerkingen. Een vruchtensmoothie voor de ziel, zoiets. Het enige wat ik weet is dat ik het een keer wil meemaken voor het te laat is.

Reputatie van wetteloosheid

Eind achttiende eeuw voer George Dixon, een Engelse bonthandelaar die ooit onder kapitein James Cook had gevaren, langs deze kust en stelde vast dat het gebied volkomen onontgonnen was. ‘De kust langs het water bestaat voor het grootste deel uit bergen en is moeilijk toegankelijk,’ schreef hij. ‘Ik zag nergens vlak terrein en ik zag ook niets waaruit bleek dat dit deel van het eiland bewoond was.’ Dixon had het natuurlijk mis. De rieten hutten gingen volkomen op in het groen. In Kalalau, dat zo’n tachtig hectare landbouwgrond heeft, woonden vermoedelijk enkele honderden mensen, afgaande op verschillende tellingen van missionarissen. De oudste menselijke nederzetting op Kauai dateert, voor zover we weten, uit de tiende eeuw, en was gelegen op Kēʻē Beach – het beginpunt van de Kalalau Trail.

Hoewel de Nāpali-kust meestal wordt omschreven als een ‘wildernis’, heeft het meer weg van een verlaten supermarkt te midden van adembenemend natuurschoon. De plek wordt doorsneden door stenen muurtjes, overblijfselen van de terrassen, ofwel de lo‘i, die de Hawaïanen honderden jaren geleden hebben aangelegd om taro te verbouwen, de zo belangrijke kanoplant die de Polynesiërs naar de andere kant van de Stille Zuidzee hebben gebracht. De mensen die zich hier vestigden hebben het oorspronkelijke kreupelbos geleidelijk vervangen door kukuinoten en gember, en pili voor hun rieten daken.

Latere bewoners en blanke boeren importeerden vee, zoals geiten, varkens en koeien. Ook plantten ze guave en jambolan, dat inmiddels een groot deel van de vegetatie uitmaakt. ‘Zoals voor veel laaggelegen gebieden in Hawaï geldt, hebben geïntroduceerde gewassen zich verspreid en overheersen grote delen van het park’, staat te lezen in een verslag van de Division of State Parks uit 1990. De Kalalau-vallei, de grootste vallei in het park, is een van de weinige plekken op Kauai waar je niet elke ochtend hanen hoort kraaien. In plaats daarvan wemelt het in de bossen van een andere immigrant, Erckels frankolijn – een fazantachtige uit Afrika.

Terwijl uit dit allegaartje geleidelijk het ecosysteem van de vallei vorm kreeg, ontstond ook langzaam de reputatie van wetteloosheid. In 1893, nadat een groep Amerikaanse zakenlieden de koningin van de troon hadden gestoten van wat destijds het Koninkrijk Hawaï was, besloten ze de oorspronkelijke Hawaïanen op te pakken – met als argument dat ze in quarantaine moesten vanwege lepragevaar. Sheriff Louis Stoltz en twee van zijn mannen gingen naar Kalalau om een bende leprozen weg te halen. Daar schoot een cowboy, die luisterde naar de naam Kaluaikoolau, or Ko’olau, de sheriff dood met twee kogels uit zijn geweer. Zo werd Ko’olau de held van het plaatselijke verzet. Een klopjacht eiste nog meer slachtoffers en Ko’olau bleef in de vallei zitten. Hij werd verder met rust gelaten en stierf twee jaar later een natuurlijke dood. ‘Hij had geleefd als een vrij man, en hij stierf als een vrij man’, schrijft auteur Jack London in een kort verhaal over het leven van Ko’olau.

Kameaoloha Hanohano-Smith, wiens overgrootvader deel uitmaakte van de laatste generatie die is opgegroeid in Kalalau, zegt dat het even duurde voordat het tot de Hawaïanen doordrong wat er met hun cultuur gebeurde. ‘De ene dag waren we nog een koninkrijk, de volgende dag maakten we deel uit van de Verenigde Staten,’ zegt hij.

In december 1959 plaatste het tijdschrift Ebony een artikel over de enige permanente bewoner van Kalalau: Bernard Wheatley, een zwarte arts (‘een zonderling, een heilige, een schizofreen en een genie’) die daar tien jaar lang in een grot woonde totdat de plek werd overspoeld door hippies. ‘Het langharige volk zoekt een plekje in de zon op Kauai’, luidde een kop uit die tijd. In 1974 kocht de Hawaïaanse overheid het gebied op en verdreef de illegale bewoners voordat de vallei in 1979 tot ‘state park’ werd bestempeld. Maar ze kwamen terug. Ze komen keer op keer terug.

‘Wij houden van onze vrijheid en zijn op zoek naar een betere plek om te leven, waar we niet door de maatschappij aan banden worden gelegd,’ aldus Billy Guy, die voor het eerst in de Kalalau-vallei kwam nadat hij als hospik had gediend in de Vietnamoorlog. Hij komt telkens weer terug, voor langere periodes. ‘Het is de verwezenlijking van een droom. Halverwege de jaren negentig dartelden er zo’n vijftig tot zestig haole in het paradijs dat de kanaka – de autochtone Hawaïanen – hadden geschapen.’

Op mijn tweede ochtend in Kalakau besluit ik op zoek te gaan naar de gemeenschappelijke moestuin. Vanaf het strand loopt er een officieel pad dat zo’n drie kilometer de vallei in voert om vervolgens door te lopen op de steile achterwand. Je kunt dat pad moeiteloos een paar keer op en neer lopen voordat je een klein spoor ziet, zonder bordje. Als je dat spoor een paar honderd meter volgt opent het bladerdak zich en hoor je water murmelen bij je voeten. Een tiental rechthoekige vijvers glinstert in de zon, metershoge taroplanten ontspruiten aan het water. Er lopen paadjes om de vijvers, met aan weerszijden papaja, bananen, broodvruchten, zuurzak en kastanje – voor wie maar wil. Ooit werd van alle illegale bewoners verwacht dat ze meehielpen als ze van de vruchten wilden plukken. Maar nu is alles anders. ‘Er gelden geen regels meer,’ zegt ene Mowgli, die aanbiedt om me rond te leiden.

Mowgli is slank en gespierd, en zijn lange bruine haar zit in een paardenstaart. Hij heeft geholpen deze ondergelopen terrassen weer te ontginnen en hij werkt misschien wel het hardst van iedereen in Kalalau. Zijn vorige kamp, op een plateau hier niet ver vandaan, hangt vol met schedels van de geiten en varkens die hij heeft geslacht, en ademt de sfeer van Lord of the Flies. De politieacties hebben hem geknakt. ‘Het is lastig om je in te zetten voor iets wat keer op keer wordt kapotgemaakt,’ licht hij toe. ‘Dit is een van de grootste toeristische trekpleisters in de vallei,’ zegt hij over de moestuin.

‘De mensen komen hierheen om ons te zien en om Kalalau-pizza te eten,’ zegt Mowgli’s vrouwelijke metgezel, wier enige kledingstuk een honkbalpetje is. Ze noemt zichzelf Joules. ‘Naar de eenheid van energie,’ legt ze uit.

Ik heb mezelf vijf dagen gegund om de vallei te onderzoeken en me onder te dompelen in de hippiesfeer. Het wordt me duidelijk dat vrouwen zoals Joules – een paar uitzonderingen daargelaten – zelden langer dan een paar weken in de vallei blijven, en dat het er om de een of andere reden een stuk minder zijn sinds de invallen. Gedurende de tijd dat ik er ben is er dan ook zo’n overdaad aan testosteron in de vallei dat het bepaald geen utopische kibboets lijkt, maar eerder een geheime boomhut in de achtertuin van je vriendje, waar niet echt sprake is van begrip of respect voor meisjes. Met als verschil dat deze mannen volwassen zijn.

In een van de lompe liedjes die ik op een avond hoor zingen, hebben ze het over ‘groupies’ die alleen maar willen profiteren en niet eens lang genoeg blijven om de afwas te doen. Toch snakken de mannen naar vrouwelijk gezelschap. ‘Als een vrouw wel besluit te blijven, zitten er elke dag wel tien mannen achter haar aan,’ aldus Stevie, een 68-jarige vrijgezel die kan bogen op 35 jaar ervaring in de vallei.

Kalalau – of het idee van Kalalau – mag dan nog zo veel betekenen voor de illegale bewoners, zij zijn niet de enige belanghebbenden bij de toekomst van de vallei.

Sabra Kauka, docente Hawaïaanse cultuur en voormalig voorzitter van Nā Pali Coast Ohana, een non-profitorganisatie die samenwerkt met de overheid om het natuurlijke en culturele erfgoed van de vallei te beschermen, zegt dat mensen als Barca en Mowgli niet in Kalalau zouden mogen wonen. Het is tegen de wet en het is een klap in het gezicht van de Hawaïaanse bevolking. Eind jaren tachtig nam Kauka deel aan de eerste pogingen om de vallei op te ruimen. Samen met een groep vrijwilligers zeulde ze al het afval naar het strand, waar het in stukken zeil werd geladen, die vervolgens door helikopters werden afgevoerd. ‘Ik vond het verbijsterend dat mensen die zo graag in de natuur wilden leven, er zo slordig mee omsprongen,’ zegt ze. Op een gegeven moment heeft ze de moed opgegeven. ‘Je moet geen vrijwilligerswerk doen waar je steeds kwaad van wordt.’

Alan Carpenter, een archeoloog die is verbonden aan de state parks, vertelt over Nualolo Kai, een veertiende-eeuwse nederzetting aan de kust – enkel toegankelijk per boot en omgeven door het grootste rif van de Nāpali-kust. De afgelopen vijfentwintig jaar heeft Nā Pali Coast Ohana vrijwel al haar activiteiten geconcentreerd op die plek. Er zijn hekken neergezet om de geiten buiten te houden en er is een kleine inheemse tuin aangelegd om iets van de biodiversiteit van de regio te behouden. Op grond van de Native American Graves Protection and Repatriation Act zijn zelfs de stoffelijk overschotten van voorouders teruggehaald, die tot dan toe werden bewaard in onder meer het Bishop Museum in Honolulu.

Momenteel worden er, onder leiding van Randy Wichman, een geschiedkundige en de huidige voorzitter van de organisatie, eindelijk plannen gemaakt om ook weer aan de slag te gaan in Kalalau. Het valt nog te bezien of ze nu zullen slagen waar ze in het verleden hebben gefaald. Wichman moet tegen wil en dank toegeven dat hij wel bewondering heeft voor de inventiviteit van de bewoners, als je ziet wat ze hebben gedaan op het gebied van de sanitaire voorzieningen, maar hij zegt ook dat ze vaak meer kwaad dan goed hebben gedaan. ‘Hun bedoelingen zijn goed, maar je vaagt de geschiedenis uit als je niet precies weet wat je in handen hebt,’ zegt hij tegen me. ‘De vallei zou adembenemend zijn als hij goed zou functioneren.’

De mensen die hier verzeild raken zijn vaak kwetsbaar, verward en beschadigd, en hier kunnen ze helen voordat ze terugkeren naar de maatschappij. Dat heeft iets heel moois

Ik vraag me af welke rol de illegale bewoners zullen spelen in de geschiedenis van Kalalau als over honderd jaar hun doeken zijn weggerot en hun voetpaden overwoekerd. Hoewel ze door sommigen worden verguisd en er vraagtekens worden geplaatst bij hun idealistische opvattingen, heeft dit minirijkje de moderne wereld duidelijk gemaakt hoe krachtig de invloed van de omgeving kan zijn op de collectieve psyche. De mensen die hier verzeild raken zijn vaak kwetsbaar, verward en beschadigd, en hier kunnen ze helen voordat ze terugkeren naar de maatschappij. Dat heeft iets heel moois. ‘We zijn apen met gereedschap,’ zegt Barca de eerste keer dat ik hem spreek. Deel uitmaken van een zelfvoorzienende gemeenschap appelleert aan een diepgeworteld oerverlangen. ‘Een biologische noodzaak,’ zegt hij zelf. Voor de een noodzakelijker dan voor de ander.

Curt Cottrell, die aan het hoofd staat van de state parks, vertelt me dat toen hij in 1983 als ‘bebaarde hippie’ naar Hawaï ging, de Kalalau Trail een van zijn twee voornaamste reisdoelen was. (Het andere doel was de top van de Mauna Loa halen.) Toen zijn vergunning was verlopen wist hij de rangers te ontlopen door een paar honderd meter te zwemmen naar Honopū, de dichtstbijzijnde baai. Ik vraag hem of er ooit een dag zal komen dat het park de hippiebewoners zal gedenken. Hij weegt zijn woorden met zorg. ‘Het is niet zo dat wij dit deel van de geschiedenis willen uitwissen,’ zegt hij. ‘Maar momenteel voelen we niet de behoefte aan enige vorm van viering. Eerst willen we orde op zaken stellen in de vallei.’

Dat kon nog wel eens lastig worden. De organisatie heeft 117 medewerkers, verspreid over de vijftig state parks in Hawaï. Kalalau geniet prioriteit, maar er zijn zo veel plekken waar de illegale bewoners zich kunnen verschuilen dat het ondoenlijk is om ze allemaal op te pakken. De dienst heeft gevraagd om extra budget zodat er permanent twee medewerkers in de vallei kunnen worden gestationeerd. Het verzoek is afgewezen.

Kalalau is nu al een heel andere plek dan een paar jaar geleden. Het is er zonder enige twijfel schoner dan in lange tijd. En los van de intieme bijeenkomsten waar ik in de vallei getuige van ben geweest, hangt er de sfeer van een spookstad. Ik dool van de ene plek naar de andere, via overwoekerde voetpaadjes, op zoek naar de overblijfselen van een kampvuur of andere sporen van menselijke bewoning. Zelfs de officiële kampeerplekken – waar meestal niet meer dan twintig tot dertig toeristen staan, terwijl de overheid een limiet heeft gesteld van zestig – zijn verlaten. Hoewel er ook Hawaïanen naar het park komen, bijvoorbeeld om te jagen, kom ik tijdens mijn bezoek alleen illegale bewoners tegen.

Hanohano-Smith, die zijn stamboom kan herleiden tot de vallei, zegt dat hij graag zou willen dat gewone Hawaïanen een grotere rol spelen in de toekomst van Kalalau – dat die niet alleen wordt bepaald door de overheid. Hij vindt dat zijn familie vrij toegang moet krijgen tot het gebied zonder te hoeven vechten om de schaarse vergunningen, en dat de banen, bijvoorbeeld als voorlichter of gids, naar de Hawaïanen zelf moeten gaan. ‘Het gaat niet alleen om duurzaamheid,’ zegt hij. ‘Het is ook een kwestie van trots – de trots om zorg te dragen voor de natuurlijke bronnen die mijn familie al duizend jaar geleden in leven hielden.’

Tijdens een van mijn laatste ochtenden in Kalalau zie ik twee mannen, Sticky Jesus en Stevie, op het strand bezig om hun spullen in een kajak te laden. Stevie, de oudste bewoner, is minder vaak is de vallei dan vroeger. Vijf jaar geleden kwam hij in aanmerking voor een goedkope huurwoning in Kehaka. Hij is dol op Kalalau maar hij realiseert zich dat hij op een bepaald moment te zwak zal zijn om de tocht naar de vallei te maken en om in zijn eigen onderhoud te voorzien.

Voor Sticky ligt het allemaal iets ingewikkelder. Hij gaat in een busje samenwonen met zijn nieuwe vriendin en hij wil proberen wat geld te verdienen. Ik betwijfel of hij ooit terug zal komen, en dat zeg ik min of meer. ‘Ik heb hier ook nog een stek,’ antwoord Sticky. ‘Het meeste is een paar weken geleden weggehaald, maar ik heb er wel een goed gevoel over.’ Hij vindt het wel prettig om te onthechten van zijn bezittingen.

‘Je hebt het er minder moeilijk mee dan Mowgli?’ zeg ik.

‘Mowgli heeft het overal moeilijker mee dan ik,’ zegt hij.

De twee mannen springen in de kajak en Carlton geeft hen een zetje in het kniediepe water. We blijven nog een paar minuten staan, zien ze verdwijnen om de rode rotsen in het zuiden. Dan loop ik terug over het paadje de vallei in. Ik ben er nog niet klaar voor te vertrekken. Ik ben er nog niet klaar voor om mijn portemonnee te pakken en te betalen voor voedingsmiddelen waar een prijsje op is geplakt terwijl hier het fruit gewoon uit de bomen valt en wegrot als er niemand is om het op te eten. Ik moet nog één dag in het wild leven, hier in de Kalalau-vallei. Of misschien twee.

Auteur: Brendan Borrell
Vertaler: Nicolette Hoekmeijer

Openingsbeeld: De vallei zou de mooiste wandelroutes ter wereld bieden. – © Getty

Hakai Magazine
Canada | hakaimagazine.com

Hakai Magazine is een onlinemagazine dat verhalen publiceert over kustgebieden. De medewerkers komen van over de wereld, de redactie is gevestigd in Victoria, British Columbia. Het magazine wordt gefinancierd door de Tula Foundation.

Dit artikel van Brendan Borrell verscheen eerder in Hakai Magazine.
Recent verschenen