The Guardian
| Londen | Tom Lamont | 12 december 2020Dominic Van Allen heeft werk, een telefoon, een bankrekening met wat geld erop, maar geen huis. Totdat hij besluit een stukje grond te ‘lenen’ van een chique park in Noord-Londen. Geen methlab of moordenaarshol, gewoon zijn eigen ondergrondse bunker.
Voordat het allemaal misging bracht Dominic Van Allen de laatste uren van zijn avonden meestal door in een pub genaamd The Garden Gate. Daar viel hij al drinkend en kletsend niet snel uit de toon en stak hij zelfs keurig af bij de andere gasten, die verschillende gradaties van slonzigheid vertoonden. Honduitlaters kwamen met doorweekte honden aanzetten. Uitgeputte artsassistenten sloften na hun dienst met opgestroopte mouwen naar binnen. Er waren oudere mannen in nette kleding, broos als antieke kapstokken, en nonchalant geklede professionals die in de financiën of het entertainment werkten en dure huizen bezaten in de buurt. ‘En juist die rijke klootzakken,’ verwonderde Van Allen zich, ‘konden het zich veroorloven er het minst verzorgd uit te zien.’ Zelf droeg hij stevige laarzen, een kakibroek en een leren motorjack, en kon hij doorgaan voor een fietskoerier, bouwvakker, misschien een klusjesman uit het nabijgelegen ziekenhuis, waar ze hem in de personeelskantine kenden omdat hij soms bij zonsopgang een kopje koffie met korting kwam kopen.
Die winter van 2017 was Van Allen 44 jaar oud – lang, met kortgeknipt blond haar, blauwe ogen en een licht Yorkshire-accent. Als het te laat werd, dronk hij zijn drankje op en ging naar buiten, waar hij vanuit de pub noordwaarts liep richting een met bomen omzoomde weg langs Hampstead Heath, een enorme open vlakte net boven het centrum van Londen. Elke dag komen er duizenden mensen: hardlopers, natuurzwemmers, toeristen, vogelliefhebbers op zoek naar grasmussen en zwartkoppen in de struiken of putters en torenvalken in de bomen. De zomer brengt zonaanbidders, picknickers en studenten die in kringen bij elkaar zitten, terwijl in de winter in de zeldzame gevallen dat het sneeuwt mensen erheen gaan om te sleeën.
Deze avond, december 2017, was er lichte sneeuw voorspeld. Van Allen liep hard door om snel binnen te zijn.
Hij liep langs de westelijke rand van de vlakte, voorbij het struikgewas waar een wirwar van berenklauw groeide en de braamstruiken groter waren dan hijzelf. Het was bekend dat daklozen soms in dit struikgewas sliepen en hier in het donker tenten opzetten. Van Allen had dit ook wel eens gedaan. Dat hij dakloos was hield hij meestal voor zichzelf. ‘Zou jij dat niet doen dan?’ Hij wist dat er veel mensen waren zoals hij, die losse klussen deden, stamgasten in pubs waren, paspoorten bezaten en telefoons met de juiste opladers, maar geen plek hadden om te wonen. Hij zou waarschijnlijk nooit genoeg verdienen om in Londen te kunnen huren. Sociale woningen waren net buiten zijn bereik. Een hypotheek was volstrekt ondenkbaar. In plaats daarvan had Van Allen een manier gevonden om – onofficieel – nacht na nacht een plekje in deze dure buurt te huren. Aangekomen bij een rij herenhuizen die uitkeken over de vlakte, sloeg hij af en volgde een voetpad door het struikgewas.
Zichtbare onzichtbaren
Sommige aspecten van het verhaal van Van Allen zijn uitzonderlijk. Andere zijn bij lange na niet uitzonderlijk genoeg. Er is nooit een nauwkeurige telling geweest van mensen zoals hij, de zichtbaar onzichtbare daklozen. Hoewel we weten dat er tussen de 55.000 en 60.000 officiële daklozen zijn (dat wil zeggen: mensen die een aanvraag indienen om gebruik te maken van overheidsfaciliteiten) en hoewel er inspanningen worden gedaan om jaarlijks het aantal wildslapers te tellen (waarvoor in de herfst een speciaal team op pad gaat), is er een enorme populatie waarvan de statistici geen weet hebben. ‘Het zou zomaar kunnen dat je naast iemand zit en het niet weet,’ zegt Van Allen. ‘Er bestaat een redelijke kans dat de barman die je vanavond bediende in een schuilplaats of kraakpand slaapt, sofa-surft of nachten doorbrengt in een auto of busje.’ Van Allen zegt dat je op miljoenen uitkomt als we de definitie van daklozen verruimen naar mensen die zo’n onzekere huisvesting hebben dat ze deze binnen een maand, een week, in een oogwenk kunnen verliezen. Liefdadigheidsinstellingen proberen regelmatig de aandacht te vestigen op het gecompliceerde probleem van verborgen dakloosheid, een wereld van overvolle matrassen, bedden in schuren, de achterbank van nachtbussen. Het is juridisch gezien grijs gebied – alles wat zich afspeelt tussen een vast adres en ‘de winkelwagentjesfase’, zoals Van Allen het later zou noemen, toen hij werd gearresteerd en verhoord door de politie.
Halverwege het voetpad slaat hij weer af en dit keer stapt hij de dichte braamstruiken in. Hij volgt een smalle passage die ertussendoor is uitgekapt en komt zigzaggend bij een kleine open plek, waar hij in het donker bukt en op de aarde klopt. Een verborgen luik. Van Allen trekt het met zijn vingers open en daalt af in de aarde, waarna hij het luik weer sluit. Beneden doet hij met een schakelaar het licht aan. Hij hangt zijn jas op.
Commando terrorismebestrijding, hoofdondervrager: ‘Dit klinkt misschien als een domme vraag. Maar waar was het kamp voor?’
Dominic Van Allen: ‘Huisvesting. Geen plek om te wonen.’
CT: ‘(…) Je hebt er een permanente verblijfsplaats van gemaakt door ondergronds te gaan, door te graven … Wanneer was dat?’
Van Allen: ‘Ze zijn, wanneer was het, februari 2018 met bulldozers gekomen? Dus het was [twee jaar daarvoor], de lente van 2016. De laatste dooi had net ingezet… We dachten laten we gewoon blijven. Waarom niet?’
In de bunker was ruimte voor twee veldbedden die tegenover elkaar tegen de muren waren geschoven. In het 1 meter brede gangpad tussen de bedden kon Van Allen comfortabel staan zonder met zijn hoofd het houten dak te raken. De vloer onder hem was in beton gestort. Hij had haken opgehangen voor zijn jas, zijn tas en zijn kookgerei, en er waren planken bij het bed bevestigd om spullen op te zetten. LED-lampjes met drukknoppen waren met tape aan de muren geplakt. Er stond hier beneden een draagbaar gasfornuis, en nu Van Allen binnen was, stak hij het aan en goot een blik soep in een pan. Na het eten waste hij af met natte doekjes. Het afval werd in plastic zakken gestopt, om de volgende ochtend vroeg naar een verre vuilnisbak te worden vervoerd, voordat de parkwachters van de heide hun ronde maakten.
Over het algemeen sliep Van Allen goed. Achter de houten muren zat nog een betonlaag om het grondwater buiten te houden, en samen met de Hampstead-klei dempte deze alle behalve de meest extreme geluiden. (Op vuurwerknacht hoorde hij de knallen, maar niet het geknetter.) Toen hij hier net was komen wonen, maakte Van Allen zich soms zorgen dat hij zich zou verslapen en zette hij een wekker op zijn telefoon. Het was nooit nodig. Hij was al tientallen jaren getraind om op pad te zijn voordat de stad ontwaakte, voordat Londen weer werd bevolkt door bewakers, parkwachters en politieagenten die een van zijn tijdelijke onderkomens zouden kunnen ontdekken en alles zouden verpesten.
Zelfs naar zijn eigen maatstaven (en Van Allen had een rijke geschiedenis in het bemachtigen van guerrilla-accommodatie) was de bunker waanzinnig. Hij wist dat de uiteindelijke ontdekking ervan onvermijdelijk was. Hij wist ook dat, zolang ze kleine voorzorgsmaatregelen in acht namen, dat moment lang kon worden uitgesteld.
Geen vuilnis achterlaten dus. Overdag niet bij het luik blijven hangen. En geen opschepperij, niet bij The Garden Gate, niet als klusjesman in de stad. Van Allen was geliefd bij zijn vrienden vanwege zijn zwartgallige humor. Hij vertelde hen dat hij een landhuis had gebouwd. Wat hij er niet bij zei, was dat zijn ranch drie bij vier meter was, ongeveer zo groot als een royale invalidentoilet, en verborgen lag onder een van de drukste openbare parken van het land.
Die dag in december, zag hij toen hij ’s ochtends wakker werd en zijn hoofd naar buiten stak dat de weersverwachting bleek te kloppen en er ’s nachts enkele centimeters sneeuw op het dak van de bunker was neergedaald. Dankzij de goede isolatie had Van Allen desondanks in een T-shirt kunnen slapen; tevreden, zoals hij meestal was vanwege kleine technische triomfen, sjokte hij in de richting van het ziekenhuis om koffie te halen in de kantine. Hij liet laarsafdrukken achter, maar al snel zouden de rodelaars tevoorschijn komen om op slechts enkele meters van zijn luik de helling af te zoeven en hun eigen sporen achter te laten.
Commando voor terrorismebestrijding: ‘Vertel eens iets over jezelf, Dominic.’
Van Allen: ‘Zoals…?’
CTC: ‘Gewoon je geschiedenis, eigenlijk.’
Van Allen: ‘Ik ben al 26 jaar dakloos. Ik weet het niet, ik was vroeger podiumbouwer. Ik heb een soort botziekte gekregen…’
CTC: ‘Dat was het einde van die carrière?’
Van Allen: ‘Dat was het einde.’
Hij werd geboren in 1973, in de buurt van Wakefield, en vertrok op zijn 21ste zuidwaarts richting Londen. Hij werkte als barman, schilder en decorateur, arbeider en vrachtchauffeur op de luchthaven voordat hij een baan vond die hem beviel: podiumbouwer. Van Allen werkte voornamelijk bij muziekconcerten en tv-uitzendingen, en kwam bekend te staan als betrouwbare ‘steigeraap’ omdat hij er nooit moeite mee had wankele steigers te beklimmen om bijvoorbeeld de belichting bij te stellen. Hij plaatste een hekwerk voor U2 in Hyde Park en haalde daar ooit een nacht door om de backstageruimte voor Live 8 neer te zetten. Hij deed klussen voor Channel 4, L’Oréal, de Proms. Het werk paste bij Van Allens levensstijl in die zin dat het achter de schermen plaatsvond, tot laat doorging en inhield dat stadsterreinen moesten worden aangepast aan de specifieke behoeften van het moment.
Toen de flat waar hij verbleef te duur werd, ging hij kraken. Tien jaar lang wisselde hij tussen verschillende gemeentelocaties in Londen, tot 2011, toen de wetten voor kraken strenger werden, plekken schaarser werden en er steeds krachtiger ellebogen nodig waren om een slaapplaats te bemachtigen. Van Allens gezondheid was slecht. Toen hij zich tijdens een tv-uitzending een keer verstapte, brak hij een been. Terwijl hij nog met krukken liep, brak hij ook zijn andere been. Toen begon hij zich zorgen te maken. Artsen stelden een botaandoening vast en waarschuwden dat er zich zonder voldoende rust spontane breuken zouden blijven voordoen. Hij moest stoppen met zijn werk en kon de keiharde concurrentie om een plek in een kraakpand niet bijhouden. Hij deed een tijdje zijn best om officieel aan te tonen dat hij (in zijn eigen woorden) de lul was. Ziekenhuizen verwezen hem door naar organisaties, organisaties naar woningcorporaties. Er lagen aanvragen van hem bij de stadsdelen Camden, Hammersmith en Fulham, bij de woningbouwcorporaties Peabody Trust en Guinness Partnership. Er waren wachtrijen. Formulieren. Tests en medische evaluaties. Er waren slechte dagen, in wachtkamers, waarop hij zijn geduld verloor en ruzie maakte met de gestreste medewerkers achter hun beschermglas. Van Allen was niet bijzonder jong of oud, geen verslaafde, geen ouder. Er waren zoveel anderen (mijn woorden) meer de lul. Hij kwam nooit boven aan de lijsten terecht en kreeg uiteindelijk te horen: ‘Het is niet waarschijnlijk dat je in aanmerking komt voor een huis.’
Als je er eenmaal over begint, biertje in de hand bij The Garden Gate, kan Van Allen losgaan. ‘We zijn een eiland van, wat is het, 250.000 vierkante kilometer? De bevolking is enorm, groeit en heeft hetzelfde aantal huizen als veertig jaar geleden. Te veel mensen! Te weinig huizen! Ik en de meeste van mijn vrienden, we zitten allemaal in hetzelfde schuitje, een gemeenschap van honderdduizenden mensen. Zijn niet in de goot beland, hebben betaald werk en zijn allemaal de lul – al jaren. Het komt door hoe de wetgeving in elkaar zit… We hebben dit verdomde pad niet gekozen. Dit komt door de huisvestingswet van 1996 en alle onzin die sindsdien is ingevoerd. Het is niet ons pad. Ik heb er jarenlang tegen gevochten en toen heb ik de handdoek in de ring gegooid. Ik zei tegen mezelf: “Fuck it, ik ga kamperen.”’
Crusoe-instelling
Hij had een paar duizend op de bank apart gezet, en kon nog steeds werk aannemen als klusjesman, wat planken bevestigen of meubels monteren voor 20 of 30 pond per keer, eenmalige klussen die hij vaak regelde via een app op zijn telefoon. Van Allen was gehavend en moe, maar had nog steeds die Crusoe-instelling die hem nooit helemaal in de steek liet. Hij kocht goede laarzen en een goede tent en verplaatste zijn bestaan naar buiten. Zoals bij veel mensen die dakloos worden, kwam de handigheid stukje bij beetje. Van Allen schoor zijn haar kort, zodat het gemakkelijk met zeep kon worden gewassen. Hij leerde welke zwembaden de goedkoopste eenmalige toegangsprijzen hadden om te kunnen douchen; welke inloophuizen hij als postadres kon gebruiken. Hij kocht grote goedkope hoeveelheden ondergoed en T-shirts online, zodat deze indien nodig konden worden weggegooid. Hij werd een vaste klant in een katholieke kerk waar ze dagelijks een ontbijt voor daklozen bereidden.
Bezittingen die niet in zijn vijftienliterrugzak pasten, waren sowieso van tijdelijke aard. Spullen werden gestolen, geconfisqueerd en vernield, dus Van Allen leerde van de essentiële voorwerpen een reserve-exemplaar te bewaren, vooral van tenten. Hij had deze overal onder struiken en op daken verstopt, van Camden in het noorden tot Stratford in het oosten, van Southwark onder de rivier tot Richmond in het westen. Mocht kamperen vanwege het slechte weer niet kunnen, dan had hij aan zijn sleutelbos een bepaald soort sleutel die nooddeuren kon openen, bedoeld voor gebruik door de brandweer. Hij begon zich vertrouwd te voelen in het schaduwrijke Londen, waarbij hij de voorkeur gaf aan plaatsen waar geen andere mensen kwamen: cv-ruimten, achtertrappen, parken in het donker, de daken van flats.
In de maanden dat het goed weer was, kampeerde hij in Hampstead Heath, waar hij vertrouwd raakte met het nachtelijke ritme van het park – eerst het moment waarop de parkwachters afhaakten, dan de laatste hondenuitlaters en vervolgens de schemering waarin daklozen tevoorschijn kwamen, samen op banken een biertje dronken of een joint rookten voordat ze naar bed gingen en het park overlieten aan de eksters en de mollen. Om één of twee uur ’s nachts kon op het veld een absolute stilte heersen – een stilte die regelmatig werd verstoord door de komst van joyriders, die met hun auto’s over het lege gras raasden om even plotseling als ze waren gekomen weer te verdwijnen. Een helikopter, een militaire, vermoedde Van Allen, vloog vaak rond 5 uur ’s ochtends rond en gaf aan dat het bijna tijd was om op te staan en zijn tent af te breken en te verbergen voordat de parkwachters arriveerden. Na jaren op deze manier te hebben geleefd, begon Van Allen naar iets permanenters te verlangen.
Commando voor terrorismebestrijding: ‘Vertel eens wat je weet over dit stuk van Hampstead Heath.’
Van Allen: ‘Ik zit er nu ongeveer zeven jaar … Klinkt stom, om een bunker te graven … [maar] ik word te oud om tenten uit elkaar te halen en onder struiken te schuiven.’
Al eeuwenlang hebben allerlei groepen geprobeerd een stuk van het terrein voor zichzelf te annexeren. Mensen die op de vlucht waren voor de pest kampeerden hier in de zeventiende eeuw, evenals evangelisten, reizigers op doortocht en struikrovers (van wie sommigen hier ook zijn opgehangen). In de jaren 1830 probeerde een opgewonden heer van een naburig landgoed die zijn lippen al aflikte bij het idee, een stuk van de vlakte in te sluiten voor privégebruik. Hij werd gedwarsboomd door de rechtbank, en de brutaliteit van die poging droeg eraan bij dat Hampstead Heath in 1879 openbaar bezit werd. Dieren zijn altijd gekomen en gegaan, middeleeuwse wolven, later Keats’ nachtegaal, weer later een zeldzame wallaby, die in de lente van 2019 werd gespot. Tuinmannen mochten hier tijdens de Eerste Wereldoorlog volkstuinen aanleggen, en in de Tweede werden de velden opgeëist voor dreunend luchtafweergeschut. Waarschijnlijk zijn de meest discrete kolonisten van de vlakte – in ieder geval totdat Van Allen met een schop, een zak cement en een Makita-motorzaag aan kwam zetten – altijd de kevers geweest die de verweerde houten palen en hekken bevolken.
Van Allen ging niet meteen voor zijn meest ambitieuze plan: de bunker. In de maanden voordat hij een rechthoek vrijmaakte en de eerste spade in de grond stak, bereidde hij zich voor door te oefenen met graven, zijn materiaal uit te proberen en andere, minder groots opgezette ondergrondse plannen uit te voeren. Tussen 2013 en 2015 groef Van Allen samen met een medeplichtige een reeks gaten verspreid over het park. Elk gat had exact de grootte van een afvalcontainer – want daar waren ze voor bedoeld: de containers werden rechtop zodanig begraven dat het deksel nog te gebruiken was, zodat ze ideaal waren voor opslag.
Van Allen en Wójcik ontwikkelden een nachtelijke routine, waarbij ze tot ongeveer middernacht wachtten, een biertje dronken voor de energie en dan een uur of langer aan het graven waren
Zijn medeplichtige was een Poolse arbeider, toen midden dertig, genaamd Marek Wójcik. (Zijn naam is in dit verhaal veranderd. The Guardian heeft geen contact met hem kunnen opnemen om zijn versie van de gebeurtenissen te vernemen.) Volgens Van Allen was Wójcik informeel tewerkgesteld als arbeider op bouwterreinen in Londen. Hij kon timmeren, metselen en fundamenten leggen, vaardigheden die een goede aanvulling vormden op Van Allens eigen improvisatietechnieken, die hij kende van de korte tijd dat hij als podiumbouwer had gewerkt. Met een biertje op een bankje hadden de twee mannen het ambitieuze plan doorgesproken. Wat denk je, vroeg Wójcik, vanavond beginnen? De nachtpatrouille van het park was in de verte langs de normale, voorspelbare route uit zicht verdwenen. Ze zouden pas uren later terugkomen. ‘Prima,’ zei Van Allen, ‘waarom niet?’
De plek die hij had voorbereid bevond zich in het struikgewas waar zich altijd al kampeerders schuilhielden, maar dan beter weggestopt. Hij had van een enorme, doornige braamstruik de binnenkant weggesnoeid met behulp van een betonschaar. De site lag dicht bij een cluster van hun ondergrondse opslagbakken, wat handig was omdat de bakken nu diverse gereedschappen en materialen bevatten: voorraden cementpoeder, kunstmest en bijtende soda; een accuboormachine en een elektrische zaag; twee schoppen. Van Allen en Wójcik ontwikkelden een nachtelijke routine, waarbij ze tot ongeveer middernacht wachtten, een biertje dronken voor de energie en dan een uur of langer aan het graven waren.
Toen ze de afvalcontainers begroeven was het een hels karwei geweest om boomwortels door te hakken. Nu mengden ze een oplossing van bijtende soda en doordrenkten de grond ermee om alles wat daaronder groeide te verzachten. Stenen moesten met de hand worden uitgegraven. Telkens wanneer het tussen hun nachtelijke opgravingen door regende, moesten ze als ze terugkwamen eerst urenlang natte klei scheppen, wat het werk vertraagde maar er ook voor zorgde dat de bunker uiteindelijk veel groter werd dan bedoeld. Omdat de opgeschepte aarde een ring vormde tussen de braamstruiken, was Van Allen bang dat het terrein van bovenaf zou worden opgemerkt. Door een drone-liefhebber? Of door satellieten die afbeeldingen aan Google Earth leverden? Hij pauzeerde het werk voor de zekerheid om een camouflagenet te kopen.
Toen ze eenmaal ongeveer 1 meter 80 diep waren, konden ze beginnen met het installeren van houten stutten. Voor de bunker zouden ze veel hout nodig hebben. Later hield hij vol dat dit afkomstig was van omgevallen boomtakken. Toen ze klaar waren om de muren te versterken en de vloer te gieten, rolde Van Allen in het donker een afvalcontainer naar een van de zwemvijvers van het park. (Eén deel water.) Daarna naar de zanderige parkeerplaats. (Eén deel zand.) Gemengd met vier delen cementpoeder, vormde dit hun beton. Houten latten vormden het dak, dat was voorzien van isolatieschuim en een vlak, scharnierend luik.
Terwijl ze wachtten tot het beton was uitgehard, begon Van Allen aan een programma van tactische tuinbouw. Hij ontwortelde meidoornstruiken in zijn geheel en plantte ze opnieuw rond de open plek bij wijze van vestingwerk. Voor het geval iemand daar desondanks doorheen zou komen, begon hij overal compost te verspreiden om de braamstruik aan te moedigen alle kanten op te groeien. Met behulp van vierkante stukken kippengaas, verkregen van weggegooide barbecues en bestrooid met kunstmest en zaad, lieten ze gras groeien op het bunkerdak. Al snel was er geen camouflagenet meer nodig en viel moeilijk te zeggen, tenzij je zelf op dit idee was gekomen, waar de grens tussen de oude vlakte en het bewerkte stukje grond lag. Van Allen had 100 pond gebudgetteerd voor de klus en kwam goedkoper uit. Het had ongeveer twee maanden geduurd. Op een avond namen ze er zonder veel ophef hun intrek.
Commando voor terrorismebestrijding: ‘Zijn er dieren in het wild gedood?’
Van Allen: ‘Nee … we zijn geen Australiërs … ik ben geen man van het land.’
CTC: ‘Oké. Wat ik bedoel, is dat er een vuurwapen op je kampeerterrein is gevonden.’
Van Allen: ‘We schieten geen wild af… Er is een Marks & Spencer verderop.’
Enkele regels voor het bunkerleven anno 2016-18. ’s Nachts geen geritsel in het kreupelhout als je moet plassen. Van Allen bewaarde om deze reden een lege fles bij zijn bed. (Het merk Innocent was het beste. Wijde hals.) Als je een warme maaltijd wilde, verwarmde je soep in de bunker, soms kant-en-klare aardappelpuree of de mildere Thaise curry’s die M&S verkocht, maar geen geuriger voedsel, niets dat een nieuwsgierig dier naar de open plek zou kunnen lokken. ‘Bij elke hond’, luidde een andere regel van Van Allen, ‘hoort een baasje. En Fido kan gevaarlijker voor je zijn dan de buurtwacht.’ Met vossen was het weer anders. Toen steeds dezelfde vos op de open plek verscheen, wist Van Allen dat dit betekende dat de vlakte grotendeels verlaten was en dat hij kon ontspannen. Hij raakte gesteld op het dier en kocht er soms huisdierenvoer voor.
Hij had zich nooit zo herkend in het sombere beeld dat door sommige liefdadigheidsinstellingen werd geschetst. Hij was dakloos, maar hij had een reispas, een fiets die bij het ziekenhuis op slot stond, een bankrekening. De bunker voorzag in andere aspecten van een normaal, alledaags leven: het veldbed, planken voor spullen, een plek om hardop naar de radio te luisteren, een plek om zijn hoofd te scheren. Toen ik voor het eerst hoorde dat Van Allen een bunker had gebouwd onder een park dat jaarlijks door zo’n 9 miljoen mensen wordt bezocht, vroeg ik me af waarom hij een plek zo dicht bij de bewoonde wereld had gekozen, op een paar passen van de weg en de huizen. Was het een provocatie? Een statement? Later, toen alles mis was gegaan, gaf Van Allen een meer prozaïsche reden, een reden die makelaars instinctief zouden begrijpen. Betere infrastructuur.
Jaren geleden wilde Erno Goldfinger een betonnen flat bouwen op dezelfde locatie. De beroemde architect had een enorm, grijs, hoekig gebouw voor ogen, waar sceptische buren uiteindelijk tegen protesteerden. (Degenen die tegen het plan waren, waren onder meer de schrijver Ian Fleming, die toen aan zijn spionageboeken werkte en in een positie was om Goldfingers naam voor altijd te bedoezelen door hem aan een Bond-slechterik te geven.) Later, in 2017, kocht een vrouw een stuk grond dat aan het park grensde en bouwde er een mooi houten huisje op. Opnieuw werd er protest aangetekend en deze keer slaagden de buurtbewoners erin een sloopbevel te regelen. Dat jaar, terwijl Van Allen ondergronds zat, maakten zijn naaste buren reclame voor hun eigen huis. Zes bedden. Vijf verdiepingen. Een dubbele brede garage net boven het struikgewas. ‘Bieden vanaf 9 miljoen pond.’
Van Allen twijfelde er niet aan dat het aanleggen van zijn bunker in strijd was met de parkregels. Hij was zich ervan bewust dat wat hij beschouwde als wildkamperen door anderen vandalisme zou worden genoemd, en hij accepteerde de mogelijkheid van een boete, misschien een kleine aanklacht, als prijs voor een stabiel onderkomen. De bunker was een experiment. Vertoon van lef. Tegen de tijd dat de sneeuw in december 2017 viel, woonde hij er al langer dan hij ooit had verwacht.
Van Allen: ‘[We nodigden] af en toe een paar andere daklozen uit, maar echt niet vaak … Eens in de paar maanden … Mensen die we ontmoetten die een beetje in de problemen waren… mensen die de lul waren.’
Commando terrorismebestrijding: ‘En waarom …?’
Van Allen: ‘Omdat je ze ziet zitten op een bankje. En ze zien er verloren uit. Het is 10 uur ’s avond en ze hebben geen plek om te verblijven… [We] [bieden ze] een sigaret aan en zeggen: “Hé, we zitten daar, vriend.”’
Hij was een bekende geworden van de parkwachters, ze groetten elkaar hartelijk. Van Allen noemde ze ‘Parky’ – allemaal. Hij vroeg zich af hoe achterdochtig Parky was geworden. ‘Ik was er altijd op verdachte tijden,’ zei hij later tegen de autoriteiten. ‘Zonder een hond om uit te laten.’ De parkwachters wisten het en wisten het niet. Lange tijd werden wildslapers in het park gewoon weggejaagd, liefst over de gemeentegrenzen heen, zodat ze het probleem van iemand anders werden. Meer recent, vertelt een boswachter me, was er een beleid van ‘vriendelijk beheer’ aangenomen. Deze methode betekende geduld, wachten op het juiste moment om een proactief duwtje in de rug te geven, zodat de dakloze die ze in het vizier hadden zelf hulp zou zoeken.
Vaak wachtten de parkwachters tot de winter om dit te doen, als er minder begroeiing was en de tenten makkelijker te ontdekken waren. De winter was ook een periode om zwerfafval op te ruimen en andere verrassende achtergebleven items – buggy’s, winkelwagens, oude wapens, lege flessen champagne. In de loop der jaren hadden ze lichamen ontdekt in het park, slachtoffers van moord en zelfmoord. Toch kwam het als een verrassing, vertelt een parkwachter me, toen ze een plek tegenkwamen waar stoom opsteeg uit wat solide grond had moeten zijn.
Thuis kan een simpele kwestie van afbakening zijn. Dat alles voor jullie allemaal! Dit kleine beetje voor mij
Op de sneeuw volgde dagenlang zware regen. Van Allen werd door vocht uit de bunker verdreven en verbleef enige tijd in een opvangcentrum in de buurt van Bloomsbury, tot het weer droog zou zijn. Bij zijn terugkeer, op een nacht, klom hij door de braamstruik en zag dat er een geplastificeerd briefje bij het luik was achtergelaten. De parkwachters hadden hun moment gekozen. In het briefje werd hij aangemoedigd om het park te verlaten en de gemeente of een woningbouwvereniging te benaderen voor hulp bij huisvesting. Toen hij het las, dacht Van Allen wrang: ‘Ja. Dat zal vast helpen.’
Hij vond een aantal bezittingen terug en verplaatste deze naar de containers die vlak bij nog onverstoord onder het struikgewas zaten ingegraven. Hij zou het veldbed moeten achterlaten; dat was vervelend. Maar verder was Van Allen niet sentimenteel en hij verliet de bunker zonder nog eens om te kijken. Dagen later brak een minigraafmachine de plek open. Met het dak eraf, vertelt een parkwachter me, was het alsof je neerkeek op de fundamenten van iemands huis.
Vier muren. Een dak. Een deur in een gemeenschappelijke gang of een hek met een degelijke grendel aan het einde van een oprit – of dus een luik in de modder. Dit zijn de fundamenten van een huis, en ze isoleren en beschutten, ze zorgen voor een beetje privacy en stellen onze lievelingsspullen veilig. Thuis kan een simpele kwestie van afbakening zijn. Dat alles voor jullie allemaal! Dit kleine beetje voor mij. Zonder duidelijke drempel wordt alles gecompliceerd en gecompromitteerd: veiligheid, toevluchtsoord, een gevoel van geworteldheid en controle. Van Allen had lang geleden geleerd dat hij, zonder legale scheidingswanden of grenspalen rond zijn schuilplaatsen, altijd bezittingen kon verliezen waar hij blij mee was of die hij nodig had. Hij had niet verwacht dat hij op een dag zou moeten discussiëren over het bezit van spullen waar hij niets mee te maken wilde hebben.
Als hij het advies in het geplastificeerde briefje had opgevolgd en het park had verlaten, zou dat het einde van deze fase van Van Allens leven kunnen zijn geweest. Hij zou ergens in zijn schaduwstad ronddwalen. Maar hij en Wójcik sloegen hun tenten op in het struikgewas bij hun containers. Van Allen rouwde niet om de verloren bunker, maar werd steeds onvoorzichtiger. Het kamp begon zich uit te breiden. Ze lieten het zwerfafval slingeren (sommige van de weggooi-T-shirts van Van Allen werden later in de braamstruiken gevonden) en namen meer risico’s. Van Allen en Wójcik raakten een weekend in september 2018 overmoedig toen ze probeerden een enorme nieuwe container te begraven zonder de grond eerst met bijtende middelen zachter te maken. Het was geen klus die in één nacht kon worden geklaard, en omdat ze de bak nergens konden verbergen, lieten ze hem halfbegraven liggen, zodat hij gedeeltelijk zichtbaar was vanaf het pad. Een paar nachten later, na zijn gebruikelijke biertje in The Garden Gate, liep Van Allen in het donker de heuvel op en kwam terecht op een plaats delict.
Van Allen: ‘Jullie moeten een hoop spullen van me, [mijn] kleding, in de struiken hebben gevonden?’
Commando voor terrorismebestrijding: ‘Klopt.’
Op de parkeerplaats van het park stonden politiebusjes, en agenten in uniform hadden een lang, slingerend cordon gevormd dat zijn kamp omsingelde. Later zou de politie blauw-gele forensische tenten opzetten en honden, rechercheurs in burgerkleding en rechercheurs in overalls en regenlaarzen binnenbrengen. Van Allen liep naar het cordon en veranderde zijn accent, Hampstead-stijl, om te vragen wat er aan de hand was. Hij zag dat er agenten waren uit naburige stadsdelen, veel meer dan nodig waren om eigenwijze daklozen te vervoeren. ‘Je kunt hier niet doorheen,’ kreeg Van Allen te horen. Hij keerde op zijn schreden terug en stak de donkere vlakte over naar de zwemvijver, waar hij Wójcik op hun gebruikelijke bank aantrof. ‘Wat is er allemaal aan de hand?’ Ze waren het erover eens dat het er niet best uitzag. Ze deelden nog een laatste biertje samen. Van Allen had andere plaatsen waar hij kon slapen. Een met tapijt beklede hoek in een openbaar gebouw, waar een sympathieke conciërge hem liet slapen. De pompruimte van een flat. Terwijl hij tussen deze plaatsen heen en weer ging, bleef hij de hele herfst nadenken over al die ophef op de plaats delict.
Breaking Bad
Van Allen vertelde een vriend, een man genaamd Keong Lim, dat hij er niets van begreep. Al die politie voor een paar begraven afvalcontainers? Zijn schop en afgedankte T-shirts? Lim werkte in de katholieke kerk waar ze het gratis ontbijt serveerden. Hij was gesteld op Van Allen en was hem dankbaar voor het repareren van allerlei dingen in de kerk. Op een dag, herinnert Lim zich, vroeg Van Allen hem te helpen om meer te weten te komen over wat er in het park was gebeurd. Ze zochten het online op en vonden een verhaal in de plaatselijke krant, de Hampstead & Highgate Express, dat was overgenomen en uitgebreid door verslaggevers van The Sun, Mirror en Evening Standard. In Hampstead Heath was een ‘Breaking Bad-achtig provisorisch crystal meth-lab’ ontdekt, lazen ze. ‘Bosrijk gebied … Containers gevonden … Afzettingen aangebracht.’ Van Allen wendde zich tot Lim en zei: ‘Wel verdraaid. Dit gaat over mij.’
Hij vroeg zich af of ze zijn voorraad witte, korrelige bijtende soda hadden gevonden en die voor iets duisters hadden aangezien. Nieuwskanalen vanuit de VS en Australië hadden het verhaal van het methlab in Hampstead gebracht, meestal met een illustratie erbij van de acteur Bryan Cranston als scheikundige alias drugsbaron Walter White. Van Allen had Breaking Bad niet gezien. Hij keek liever naar de zender BBC Parliament en geloofde – met reden – dat het leven raar genoeg was zonder fictie. Maar hij begreep het idee. Hij besloot zich gedeisd te houden.
In februari 2019 nam de politie contact met hem op. Toen de onderzoekers het kamp uitkamden, hadden ze een gewatteerde envelop in het struikgewas gevonden. Die kwam van een bouwbedrijf waar Van Allen soms online bij winkelde. Op de oude envelop stond zowel zijn naam als het adres van een inloophuis dat hij voor post gebruikte. Onderzoekers hadden zijn telefoonnummer getraceerd en nu vertelden ze Van Allen dat ze met hem wilden praten over het provisorische kamp. Oprecht nieuwsgierig vroeg Van Allen: ‘Waarom nu pas?’ Het was inmiddels maanden later. Sindsdien was hij niet meer in het park geweest.
Zonder dat Van Allen het wist was het onderzoek sinds die fantasievolle krantenberichten over een drugslaboratorium veranderd. Bij het opgraven van het kamp had de politie een zelfgemaakt wapen gevonden, een in elkaar geflanst geweer, ongeveer met de grootte en vorm van een fietspomp, dat ondiep was begraven naast een van zijn containers. De zaak was overgedragen aan agenten van het commando terrorismebestrijding. Van Allen kreeg te horen dat hij zelf niet in de problemen zat; maar zou hij willen afspreken om te praten? Hij stelde een McDonald’s voor, niet ver van het park, in de veronderstelling dat de zaak in een kwartiertje zou zijn afgehandeld.
Commando voor terrorismebestrijding: ‘Dus we hebben je vandaag bij McDonald’s ontmoet… En toen je begon te praten over wat je onder de grond verborgen had … besloten we je te arresteren, toch?’
Van Allen: ‘Mm-hm.’
CT: ‘We wilden je gewoon de kans geven om op band met ons over de situatie te praten.’
Van Allen: ‘Mm-hm.’
Hij werd gearresteerd en voor verhoor meegenomen naar het politiebureau van Colindale, waar hij uitvoerig sprak over het kamp in het struikgewas. Weinig onder de indruk van de tekening die een agent had gemaakt van de plek die hij zelf had gecreëerd en met zorg had ingericht (‘Dit is een belabberde schets,’ zei hij tegen de politie), leende Van Allen een potlood en bracht verbeteringen aan. Vragen over het handgemaakte pistool beantwoordde Van Allen met een ‘vierkante ontkenning’, zoals de ondervragers in hun aantekeningen noteerden. Hij zei tegen hen: ‘Ik zit daar al zeven jaar en heb het daar niet geplaatst. Het heeft niets met mij te maken.’ Later kreeg hij te horen dat er enkele sporen van zijn DNA op het wapen waren gevonden. Van Allen kreeg van zijn advocaat het advies om niets meer te zeggen, althans niet op zijn gebruikelijke nonchalante manier. In plaats daarvan kwam hij met een tweede, schriftelijke ontkenning.
Van Allens proces voor het bezit van een vuurwapen vond plaats in de Blackfriars Crown Court in de zomer van 2019. Zijn juridische team vond dat het driedaagse proces al met al redelijk goed was verlopen. De eigen deskundige van de aanklager, een DNA-specialist, had toegegeven dat er geen manier was om te achterhalen of Van Allens DNA zich op het vuurwapen bevond door middel van primaire dan wel secundaire overdracht – dat wil zeggen, of hij het ooit fysiek had aangeraakt. De advocaat van Van Allen had de jury over een andere mogelijke verdachte verteld en stond erop dat ze niet konden uitsluiten dat iemand Van Allens kleding had gebruikt om het wapen af te vegen voordat het werd begraven. Toch besloten de juryleden na de beraadslaging dat hij schuldig was. De rechter veroordeelde Van Allen tot vijf jaar.
Hij werd overgeplaatst van HMP Pentonville naar HMP Thameside, weer zo’n doos van beton. Hij wilde er niks van weten dat zijn nieuwe situatie beter zou zijn dan dakloosheid. Vrijheid was vrijheid, waar je ook verbleef.
Droomhuis
Niet lang nadat Van Allen was veroordeeld, liep ik regelmatig de pub The Garden Gate uit, over de weg langs Hampstead Heath, het struikgewas in. Het kostte wat moeite om door de braamstruiken te komen, die bezaaid waren met blikjes en hondenballen, maar uiteindelijk lukte het: een gebleekte open plek in het kreupelhout was alles wat er over was van zijn oude bungalow. De parkwachters hadden stapels takken neergelegd om de gaten van de containers te bedekken. Eén keer scharrelde er een rat ter grootte van een hardloopschoen over de open plek. Muggen zoemden in de rondte, gestoord door mijn aanwezigheid. Ik had sterk het gevoel dat ik een indringer was. Achteraf vertelde een parkwachter dat sinds Van Allen vertrokken was, een andere dakloze de plek had ingepikt. De parkwachter had rode wangen nadat hij de hele ochtend bezig was geweest met het wegkappen van de braamstruiken die over het pad kropen. Hij legde uit hoe snel de braam groeide en hoe heftig hij zich verzette tegen een snoeibeurt – alsof, dacht ik, de grond onder ons ook een opstandige geest had en zich niet liet vertellen waar hij voor diende.
In de gevangenis had Van Allen een nieuwe advocaat gekregen en werkte hij toe naar een hoger beroep. Degenen die met hem spraken, zeiden dat hij een opgeruimd humeur had. Zijn gevoel voor humor, zwart als een nachtje in een bunker, was een zegen. Als onderdeel van zijn herintegratie werd hij gevraagd deel te nemen aan een zelfverbeteringscursus, waarin onder andere werd ingegaan op zijn huisvestingsbehoeften. Had hij er na zijn vrijlating over gedacht om een aanvraag in te dienen bij een woningcorporatie? Van Allen zag er de lol wel van in.
Ook tijdens zijn proces was er ruimte voor lol. Verdachten, politie, advocaten, leden van de jury – allemaal grinnikten ze samen om Van Allens verwoordingen terwijl hij werd ondervraagd. Op een gegeven moment had hij weemoedig over de oude bunker gesproken: ‘Mijn absolute droomhuis’ noemde Van Allen die. ‘Gewoon de ideale plek. Je had het treinstation, je had een café, je had een Starbucks, je had het ziekenhuis, je had bus 168, de 24, de 46… Je kon niet naar binnen kijken vanaf het pad. Het was verdomme briljant.’