Het bruine goud: mensenmest

© Illustratie uit 1850 door Gansuitei Yoshitoyo

Aeon

| Londen | Lina Zeldovich | 01 juni 2022

Als we bereid zijn die diepgewortelde afkeer van onze uitwerpselen te overwinnen, beschikken we over een verbijsterend grote berg hernieuwbare en duurzame mest. Reken maar eens uit wat 7 miljard mensen 365 dagen per jaar produceren.

Als in het najaar de grijze lucht boven Kazan bezwangerd raakte met donkere, zware wolken die zo vol water zaten dat de regen pas ophield wanneer deze in sneeuw veranderde, maakte mijn grootvader onze kleine familieboerderij gereed voor de lange Sovjetwinter. Hij trok zijn stevige overall, zware handschoenen en grote laarzen aan en begaf zich naar de tank die het hele jaar door het afvalwater van ons huishouden opving en zuiverde. Hij tilde het zware deksel op, bond twee oude emmers aan stevige touwen en bracht de inhoud van de tank naar ons stuk land. Dat kostte hem uren. Als ik thuiskwam van school wist ik op anderhalve kilometer afstand dat opa bezig was met ons jaarlijkse sanitaire onderhoud. Het was van ver te ruiken, en die geur vermengde zich met andere herfstaroma’s – zoals rottende bladeren, natte honden en verkoold varkensvet dat voor de winter werd gerookt.

Het was een geur die, hoe doordringend ook, geen walging bij mij opriep

Het was een geur die, hoe doordringend ook, geen walging bij mij opriep. Integendeel, het hele proces fascineerde me. Het vond maar één keer per jaar plaats en was dus heel bijzonder, zoals Oudjaarsavond, mijn favoriete feest. Slechts één keer per jaar mocht de put worden geopend, als een groot verjaardagscadeau, en mijn opa was steeds de uitverkorene. Ik mocht niet in de buurt komen, omdat mijn oma bang was dat ik erin zou vallen.

Steeds als ik mij door doornstruiken en brandnetels een weg naar de tank wilde banen, verscheen ze als een duveltje uit een doosje op de veranda en schreeuwde dat ik onmiddellijk terug moest komen.  Ach, wat had ik er veel voor gegeven om het geheimzinnige darmenstelsel van onze waterzuivering te mogen aanschouwen. Ik zou er een moord voor hebben gepleegd om die met bakstenen beklede ingewanden vol bruine smurrie te mogen zien. Maar het was me enkel toegestaan die magische wereld van mijn grootvader van een afstand te bekijken.

Opa ging niet over één nacht ijs. Zo hanteerde hij een systeem van slibverdeling. Hij vulde de emmers nooit helemaal, zodat de klotsende drek bij het dragen niet op zijn laarzen morste. Soms droeg hij de emmers met de hand, soms hield hij ze in evenwicht op een koromyslo – een gebogen houten paal die overdwars op de schouders rustte om de last gelijkmatig te verdelen. Hij prikte gaatjes in de tomatenbeddingen waar de uitgedroogde planten geen vrucht droegen die door het rioolwater verontreinigd kon worden – goot er de smurrie in en bedekte de gaten met aarde. Hij besprenkelde de grond rond de wortels van de appel- en kersenbomen en harkte er wat bladeren overheen, zodat wij er, als wij daar rondliepen, onze voetzolen niet mee zouden besmeuren. En hij gooide ook wat drek op het organisch afval in een van de composteringsputten. Putten waar Moeder Natuur haar zwarte goud smeedde. 

Borneo 2
Kuching Sarawak, Borneo, 1908. Een man in traditionele Chinese kleding giet menselijke fecaliën op zijn groentetuin.  © A.R. Wellington.

Put van dienst

En ook hier was sprake van een systeem. De drie composteringsputten werden per toerbeurt gebruikt. Tijdens het groeiseizoen verdween al ons organische afval – verwelkte bloemen, onkruid, verschrompelde stengels van komkommerranken – in de put van dienst. Ook ons keukenafval, zoals aardappelschillen en beschimmeld brood, vond er zijn eindbestemming. Aan het einde van het seizoen mengde opa het slib erdoor en sloot hij de put voor een paar jaar af. Zo kon het ontbindings- en afbreekproces ongestoord zijn beslag krijgen. Wanneer hij twee jaar later, in het voorjaar, het deksel weer lichtte, was al het dode en stinkende spul weg en zat de put vol zachte, rijke en vruchtbare aarde die rook naar natuur, lente en de belofte van een mooie aanstaande oogst. Die verse aarde was rul en luchtig als zwarte poedersuiker.

De wortels van de planten waren er dol op, en ik ook. Het was een weldaad dat zachte spul in mijn handpalmen te voelen, een voorrecht om er de kleine groene tomatenscheuten in te steken. Scheuten die nu al een vaag aroma afgaven, de voorbode van zoet, karmozijnrood fruit. 

We namen van de aarde, dus we moesten haar ook iets teruggeven

‘Je moet de aarde voeden zoals je mensen voedt,’ zei mijn grootvader altijd. Ik vond dat een prachtige uitspraak, waaruit de wijsheid van de natuur sprak. We namen van de aarde, dus we moesten haar ook iets teruggeven. De zomers waren hier kort en vaak koel en regenachtig, maar in grootvaders boomgaard begonnen aardbeien in juni rood te kleuren en rijpten tomaten tot in september. Onze appel- en kersenbomen bloeiden en droegen elk jaar vrucht. Het geurde in de lente en smaakte heerlijk in de herfst. Voor mij was dit de omloop van het leven, en onze uitwerpselen waren daar net zo’n onlosmakelijk deel van als wij mensen een onlosmakelijk deel waren van de natuur. Het was geen afstotelijke viezigheid, maar krachtige mest die we in ons meedroegen.

Dat blijkt opmerkelijk genoeg ook uit onze taal. In het Russisch is het woord voor mest udobrenie, een afgeleide van dobró, dat ‘goed’ of ‘rijk’ betekent. Poepgrappen draaiden ook om die begrippen. Toen mijn neefjes en nichtjes zindelijk werden, zeiden we, als ze op de pot zaten, dat ze hun dobró of bogatstvo – rijkdommen – afgaven. Ik wist dat mensen die in grote appartementencomplexen woonden geen tanks hadden, maar ging er voetstoots van uit dat ook hun zogeheten rijkdommen op de een of andere manier naar de bodem terugkeerden. Die mensen moesten toch ook eten? De aarde kon niet eeuwig produceren als ze niet werd gevoed – dan werd ze onvruchtbaar. Ik dacht dat iedereen naar dit principe leefde.

Prostitutes LR
In China reden fenfu met karren langs de huizen en leegden de emmers van de bewoners in houten containers waar zo’n 30 kilo aan uitwerpselen in kon. In Zwitserland werden prostituees voor straf ingeschakeld om de strontkar te trekken. © Gravure van Warren, 1790.

Andere kijk

Toen ik volwassen werd – en nadat de overheid ons had onteigend en we naar de Verenigde Staten waren geëmigreerd – kwam ik er erachter dat de meeste mensen een heel andere kijk op hun stofwisseling hadden dan ik. Het schokte me. Om te beginnen hadden ze geen idee waar hun uitwerpselen heen gingen. Ze wisten ook helemaal niets van de waarde ervan. Het beste wat je ermee kon doen, zo dachten ze, was doorspoelen en vergeten – en dat deden ze grif. Probleem is alleen dat de aarde al die stront simpelweg niet kan verwerken, en vooral niet op de manier waarop we die uitscheiden. Moeder Aarde komt om in onze poep.

Een gemiddelde volwassene produceert ongeveer een halve kilo poep per dag. De stad New York, met zijn ruim acht miljoen inwoners, pompt dus zo‘n vier miljoen kilo aan uitwerpselen in zijn riool. Tokio overtreft die hoeveelheid met zo’n 4,15 miljoen kilo per dag. Beijing, een enorme stedelijke kluwen van 21,3 miljoen inwoners, overtreft New York en Tokio tezamen. Stel je nu eens de verbijsterende berg uitwerpselen voor die 7 miljard aardbewoners in slechts een etmaal voortbrengen. Vermenigvuldig dat nog eens met 365 dagen per jaar, en het duizelt je: holy crap!

Ongeacht land of cultuur, we houden ons afval meestal op zo groot mogelijke afstand

Wat doen we met al die poep? We distantiëren ons er zo veel mogelijk van. Hoe dat precies in zijn werk gaat hangt af van waar je woont. In de westerse wereld spoelen we de zaak door de wc. In armere gebieden wordt de drol achtergelaten in een latrine of onder een boom. Ongeacht land of cultuur, we houden ons afval meestal op zo groot mogelijke afstand. Onze afkeer ervan is universeel. Het zijn uitwerpselen, en die zijn per definitie vies, een belediging voor het oog en het reukorgaan. 

Die houding is ook wel te begrijpen. Uitwerpselen zijn linke shit. Als het aan de natuur ligt, levert poep de mens direct gevaar op. De voedingsstoffen die erin zitten – stikstof, fosfor en onverteerde eiwitten – zorgen voor een enthousiaste toestroom van ziekteverwekkers. Sommigen doen zich aan die stoffen tegoed, anderen leggen er eitjes in. Komen uitwerpselen in het drinkwater terecht, dan kan dit leiden tot dodelijke uitbraken van cholera en dysenterie, en ziekten door darmwormen. Zo vreemd is het dus niet dat mensen een behoorlijk ingewikkelde relatie hebben met hun eigen afval.

Simpeler

Voor onze nomadische voorouders lag het allemaal wat simpeler. Zij deden hun behoefte tijdens een rustpauze en trokken onbekommerd verder. Maar toen mensen op één plek gingen wonen en zich op de landbouw stortten, konden ze hun mest niet langer achter zich laten, dus stopten ze die in kuilen of dumpten hem in rivieren. Sommige voorouders uit de steentijd konden al doorspoelen – in Skara Brae, een prehistorisch dorp in het huidige Schotland, hadden de woningen een soort hydraulisch toilet. De Romeinen bouwden gemeenschappelijke toiletten met zittingen die vergelijkbaar waren met de onze; de ongewenste substantie viel in een goot, waar stromend water deze via rioolbuizen naar buiten de stadsmuren voerde. Europese middeleeuwers bouwden latrines; de grote boodschap belandde in vaten, die werden verzegeld en ondergronds begraven.

Zelfs nu nog sterven er jaarlijks 827.000 mensen in ontwikkelingslanden aan diarreeziekten

Toen de mensheid zich in steden samenpakte, was de beer echter los. Het storten van afval in lokaal water bleek gevaarlijk – mensen die stroomopwaarts woonden, verontreinigden het drink- en waswater van hun buren stroomafwaarts, waardoor ziekten uitbraken. De beruchte cholerapandemieën die in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw Europa teisterden, waren te wijten aan fecale besmetting van drinkwater. Zelfs nu nog sterven er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie jaarlijks 827.000 mensen in ontwikkelingslanden aan diarreeziekten. Schattingen van de Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention zijn nog somberder: dagelijks sterven er ruim tweeduizend kinderen aan diarreeziekten – meer dan aan aids, malaria en mazelen bij elkaar. In het Westen hebben we doorspoeltoiletten, ondergrondse leidingen en gigantische rioolwaterzuiveringsinstallaties gebouwd om onszelf te beschermen tegen onze kolossale bergen uitwerpselen. Ondertussen hebben deze wonderen van moderne techniek grote ecologische schade veroorzaakt. 

Wetenschappers noemen dit verschijnsel de metabolische kloof, of de herverdeling van voedingsstoffen over de planeet. Het grijpt eigenlijk terug naar het idee van mijn grootvader dat je de aarde moet voeden. Zeker in gebieden waar een koud klimaat heerst, is het voedsel bijna altijd elders geteeld. Bananen, appels, sla, mais en rijst komen tot wasdom doordat ze voedingsstoffen aan de bodem onttrekken. Al dat fruit en al die groenten worden vervolgens per vrachtwagen vervoerd, verscheept en gevlogen naar waar we wonen, en waar we het eten en deze organische stoffen weer uitscheiden. Maar niet zoals mijn grootvader wist dat het moest: we brengen ze niet terug naar waar we ze vandaan hebben gehaald, zoals hij deed. We rijden, varen of vliegen deze organische overvloed niet terug naar het land. We spoelen die door de afvoer.

Man
Menselijke uitwerpselen werden in de negentiende eeuw als mest gebruikt: met een lantaarn en een schep gaat deze man op weg om het vat op zijn rug te vullen. © Aquarel van Zhou Pei Qun, ca. 1890.

Foochow LR
‘Koester de nachtaarde als ware zij goud.’ Chinese vrouw met juk en emmers verzamelt ‘nachtaarde’ om de theeplantage te bemesten, even buiten Fuzhou in de provincie Fukien. – © John Thomson, 1871 / The Wellcome Library, Londen

Echte stront

Onze plaatselijke rioolwaterzuiveringsinstallaties halen ziekteverwekkers uit het water, maar niet de stikstof, de fosfor en het kalium waar dit afvalwater rijk aan is. Deze krachtige meststoffen stromen meestal een nabijgelegen waterlichaam in, met permanente overbelasting van meren, rivieren en zeeën tot gevolg. Giftige algen komen tot bloei, de vissensterfte neemt toe, waterlopen die biologisch niet zijn toegerust om zo veel meststoffen op te nemen raken in verval. Onze aarde zit biologisch niet zo in elkaar dat zij voedsel blijft leveren zonder dat wij haar voeden.

Omdat we onze stront niet terugsturen naar waar het voedsel vandaan komt, gaat de herverdeling van voedingsstoffen wereldwijd door. Bodems worden minder vruchtbaar, dus gebruiken we kunstmest, die lang niet zo goed werkt als echte stront en ook erg vervuilend is. In onze pogingen onszelf te ontdoen van onze dubieuze donkere materie, schenden we essentiële regels en wetten van Moeder Natuur. Door onze poep aan de ecologische balans te onttrekken hebben we niet alleen onze landbouw ingrijpend veranderd, maar ook onze hele leefomgeving dramatisch verstoord.

We moeten ons organische afval terugsturen naar waar ons voedsel vandaan komt

Voor een stabiele voedselvoorziening en een gezond ecologisch systeem is het van essentieel belang dat we deze breuk herstellen. Daarvoor moeten we een manier zien te vinden om ons organische afval terug te sturen naar waar ons voedsel vandaan komt. Dat moet mogelijk zijn; per slot van rekening was mijn grootvader niet de enige die van deze noodzaak op de hoogte was. Sommige zuinigere, oude samenlevingen hadden zich deze ecologische wijsheid lang vóór ons eigen gemaakt. Feces waren ooit zeer gewild, er zijn dus goede voorbeelden voorhanden om van te leren.

Nachtaarde

In 1737 vaardigde een keizer van de Qing-dynastie in China een decreet uit dat al zijn onderdanen verplichtte hun uitwerpselen voor goed gebruik te bewaren. Die uitwerpselen werden ‘nachtaarde’ genoemd, omdat ze meestal in de kleine uurtjes werden ingezameld, wanneer mensen hun po hadden buitengezet. In de provincie Jiangnan in het zuiden van China waren fecaliën booming business. In het noorden van China raakte je ze juist aan de straatstenen niet kwijt. Dit schrijnende contrast bracht de keizer ertoe een verhandeling te schrijven. ‘De straten in het noorden zijn niet schoon,’ stond daarin. ‘Het land is smerig. De noorderlingen moeten het voorbeeld van Jiangnan volgen. Elk huishouden zou nachtaarde moeten verzamelen.’ Het eindoordeel, dat de titel van het decreet werd, was even duidelijk als poëtisch: ‘Koester de nachtaarde als ware zij goud’. 

De zuiderlingen waren niet voor niets happiger op nachtelijke afvalverzameling dan hun noordelijke landgenoten. In het zuiden lagen destijds enkele van de grootste steden ter wereld. Hangzhou, een belangrijke zeehaven, had ruim 3 miljoen inwoners. Een andere reusachtige agglomeratie, Suzhou aan de Yangtze, telde 6,5 miljoen zielen. Al deze mensen moesten eten, dus waren boeren gedwongen een enorme hoeveelheid producten te verbouwen. Elk beetje mest was daarom kostbaar. En menselijke uitwerpselen waren als mest broodnodig, anders zou er nooit genoeg voedsel voor iedereen zijn geweest. Het ophalen van nachtaarde was een belangrijke en zeer respectabele broodwinning, zoals Donald Worster beschrijft in The Good Muck (2017), zijn ‘uitwerpselengeschiedenis’ van China.

De fenfu, ophalers van nachtaarde, reden met hun karren door de straten en leegden de emmers van de bewoners

De fenfu, ophalers van nachtaarde, reden met hun karren door de straten en leegden de emmers van de bewoners in houten containers waar zo’n 30 kilo aan uitwerpselen in kon. De karren konden zes tot tien containers dragen, dus maximaal 300 kilo. Wie dit werk graag wilde doen maar geen geld had om een ​​kar te kopen, kon beginnen met emmers sjouwen aan een stok die overdwars op de schouders rustte – niet heel anders dan zoals mijn bloedeigen opa het deed. De fenfu legden dagelijks een route af waarlangs de vruchtbare drek stond opgesteld, en een route waarlangs ze die de stad uit droegen. Aldaar werden er gondels mee volgeladen, met een afdekking van stro tegen de stank, en dan was het op naar het platteland. Daar werd de metabolische opbrengst van de stad verwerkt, dat wil zeggen: verspreid, gedroogd en gesorteerd, op basis van de waarde. 

Die waarde was namelijk niet altijd gelijk. Het aanbod van de rijken ging naar de hoogste bieder, omdat ze beter aten en dus meer voedingsstoffen afgaven. De productie van de armen bracht minder op. Rijke boeren kozen voor dure mest, die waarschijnlijk tot beter gewas leidde, dat weer tegen hogere prijzen kon worden verkocht. Mest was geld, en zo gingen de boeren er ook mee om: het spul ging achter slot en grendel in containers. 

Goud waard

Stront was goud waard, letterlijk. In Japan werd de waarde ervan in goud gemeten. Volgens japanoloog Susan Hanley kon je met één ryo goud genoeg graan kopen om één persoon een jaar lang te voeden. De prijs van nachtaarde die door tien huishoudens een jaar lang werd geproduceerd, was een halve ryo. De Japanse naam voor nachtaarde was kernachtig en ter zake doend: shimogoe, letterlijk ‘achterwerkmest’. In de zich snel ontwikkelende steden Osaka en Edo (het huidige Tokio) was er zo’n grote vraag naar dat bestuursorganen genoodzaakt waren om er een strikt systeem van rechten en voorschriften op na te houden. Als een gezin een huis huurde, wie had dan de rechten op de uitwerpselen – de huurders of de verhuurder? Het lijkt misschien logisch dat de huurders, die het produceerden, het eigendomsrecht mochten opeisen, maar de pre-industriële Japanse wetgevers dachten daar anders over. Ze schonken de waardevolle shimogoe-rechten aan de verhuurders, die het aan de inzamelaars verkochten, die het op hun beurt weer aan de boeren sleten. 

In sommige gevallen stelden boeren tsuke-tsubo op, rechtstreekse contracten met stedelijke poepproducenten. De bewoners beloofden de boer alle poep die ze een jaar lang produceerden, in ruil voor een hoeveelheid rijst als aanbetaling. Dankbare boeren gaven hun contribuanten soms geschenken in de vorm van speciale rijstsnacks, ook wel ‘mestkoekjes’ genoemd.

Welvarende boeren knoopten relaties aan met daimyo, feodale heren die grote landgoederen bezaten en veel bedienden hadden, waardoor ze veel shimogoe voortbrachten. De boeren voorzagen de landgoederen van brandhout en jonge aanplant voor moestuinen, in ruil voor het voorrecht om de hoogwaardige shimogoe van de daimyo in te zamelen. De daimyo en hun bedienden aten goed, dus was hun nachtaarde zeer voedselrijk.

In 1724 braken tussen twee groepen dorpen poepoorlogen uit

Het was niet ongewoon dat boeren onderling strijd voerden over het recht op shimogoe-inzameling. In de zomer van 1724 braken tussen twee groepen dorpen poepoorlogen uit. Ze vochten om de rechten nachtaarde te verzamelen uit verschillende delen van Osaka. In reactie richtten de stedelingen eigen organisaties op. Die hielden toezicht op de handel in nachtaarde en op onderhandelingen over prijzen – zo verhoogden ze in een moeite door hun eigen poeptarieven. Sommige arme boeren kwamen in grote problemen doordat ze de mest niet meer konden betalen, wat leidde tot een voor ons onbegrijpelijk vergrijp: strontdiefstal. Er stond zelfs gevangenisstraf op, maar dat weerhield de wanhopige boeren er niet van hun stinkende misdaad te plegen.

Hoe konden deze samenlevingen zo’n andere visie op menselijke excrementen ontwikkelen? Het antwoord zit letterlijk in de grond verscholen. Anders dan Europese landen, met hun rijkdom aan bossen en groene weiden, was Japan niet ruim gezegend met een vruchtbare bodem. De arme zandgronden leenden zich van nature niet voor uitbundige teelt van gewassen. Wilde een stuk land voedsel opleveren, dan moesten boeren zich uit de naad werken om het te voeden, waarbij ze elk stukje biomassa goed konden gebruiken. ‘Een nieuw veld levert een magere oogst,’ luidt een oud Japans gezegde.

Mensenmest was een handzame en natuurlijke hulpbron die nooit opraakte zolang er mensen waren. Dankzij de mest uit eigen achterwerk wisten de Japanners akkers tot bloei te brengen op hun ongastvrije rotsland. Ook de Chinese boeren lukte het om hun grond generaties lang vruchtbaar te houden, wat voor Europese boeren niets minder dan een wonder was. Europese en Amerikaanse akkers verwoeien vroeg of laat tot stof.

Dit verschijnsel was zo interessant dat in 1909 de Amerikaanse landbouwwetenschapper Franklin Hiram King naar Azië reisde om de geheimen van de zogeheten ‘permanente landbouw’ te leren kennen. Eenmaal terug schreef hij het boek Farmers of Forty Centuries (1911), waarin hij een paar ideeën voor bemesting opperde; maar het ‘nachtaarde’-verhaal was waarschijnlijk te schokkend om op Amerikaanse bodem te kunnen ontkiemen. Het duurde meer dan een eeuw voordat dit alsnog gebeurde, in het nu veelbesproken concept van circulaire landbouw en het feit dat onze mensenmest de diepe metabolische kloof die we hebben gecreëerd kan herstellen, of beter gezegd: opvullen.

42510 3x2
Als we bereid zijn die diepgewortelde afkeer van onze uitwerpselen te overwinnen, beschikken we over een verbijsterend grote berg hernieuwbare mest.
18495800 401
Als we bereid zijn die diepgewortelde afkeer van onze uitwerpselen te overwinnen, beschikken we over een verbijsterend grote berg hernieuwbare mest.
SOIL vidanj wisner djimi job 5 1600x900 q85 crop subsampling 2
Als we bereid zijn die diepgewortelde afkeer van onze uitwerpselen te overwinnen, beschikken we over een verbijsterend grote berg hernieuwbare mest.
SOIL Prof Tony ARprop2 container vidanj team copy compressor
Als we bereid zijn die diepgewortelde afkeer van onze uitwerpselen te overwinnen, beschikken we over een verbijsterend grote berg hernieuwbare mest.
ph 17164 169725 2
© OurSoil.org

Praktische problemen

Onder milieuactivisten wint het idee om mensenmest terug in de bodem te stoppen zeker terrein. Toch stuit een en ander op praktische problemen. Zouden stadsbewoners hun porseleinen plee willen ruilen voor po’s die ze met hun vuilnisbakken aan de straat moeten zetten voor de dagelijkse inzameling? Zullen we het beleven dat afvalwaterzuiveringsinstallaties de stadsriolering in schepen pompen die dan naar landbouwgronden varen? Elke geografische plek vergt een eigen oplossing. Waarschijnlijk zullen uiteenlopende slib-upcyclingmethoden nodig zijn om de herverdeling van voedingsstoffen die we hebben gecreëerd te verhelpen. Het is inspirerend genoeg dat er al het een en ander gebeurt – soms als kleinschalig experiment, maar soms ook al op industriële schaal.

Loowatt, een start-up met vestigingen in Groot-Brittannië en Madagaskar, volgt het shimogoe-scenario bijna helemaal. Het stuurt een serviceploeg om afval op te halen uit verpauperde buurten in Antananarivo, de hoofdstad van Madagaskar. De ontlasting wordt in biologisch afbreekbare zakken onder toiletten bewaard. Na de inzameling wordt ze verwarmd om ziekteverwekkers te doden en vervolgens in biovergisters geladen, waarna de microbiële dierentuin zich er tegoed aan doet, precies zoals in de afgesloten putten van mijn opa gebeurde. Het resultaat is compost. Tijdens dit hele proces boeren de microben ook biogas op, voornamelijk methaan, dat door het team van Loowatt wordt verbrand om het slib op te warmen, in een soort perpetuum mobile. 

Dan heb je twee vliegen in één klap: de steden schoon en de aarde gevoed

Een andere start-up, SOIL Haiti, werkt op enigszins vergelijkbare wijze. Uitgeputte en geërodeerde landbouwgrond wordt hersteld met eigentijdse shimogoe. Daar waar waterschaarste heerst, kan handmatige inzameling van poep een efficiënte en goedkope sanitaire oplossing zijn. Dan heb je twee vliegen in één klap: de steden schoon en de aarde gevoed.

Ook in de westerse wereld zijn er manieren om de metabolische kloof te dichten. Het Canadese bedrijf Lystek gebruikt gigantische blenders om slib tot een rioolsmoothie te kloppen. Die wordt dan in vrachtwagens naar het land gebracht en in de velden gespoten – een gemechaniseerde versie van mijn opa’s methode, die de bruine smurrie in de aarde goot. DC Water, een hypermodern zuiveringsbedrijf in Washington D.C., heeft de herbestemming van poep naar een hoger niveau getild. Zodra de metabolische output van de 2,2 miljoen inwoners van Washington en omliggende gebieden arriveert, wordt deze in enorme snelkookpannen geladen. Daar suddert hij op 149 graden en zes keer de atmosferische druk, wat al het leven doodt. De resulterende stoofpot wordt aan hongerige microben gevoerd in enorme betonnen biovergistingstanks. Daarbij komt methaan vrij – nuttig voor elektriciteitsopwekking – en een zwarte, vloeibare smurrie. In verbluffende analogie met de verwerking van de nachtaarde door de fenfu wordt de smurrie gedroogd, verpakt in zakken en in lokale winkels verkocht onder de merknaam Bloom. Let wel: deze mest uit de darmen van miljoenen bewoners van Washington oogt, voelt en ruikt precies zo als de tuinaarde waarin ik samen met mijn grootvader tomaten plantte.

Individuele biovergisters kunnen een zegen zijn voor gezinnen die niet op het elektriciteitsnet zijn aangesloten of in landen wonen met hoge energiekosten. Deze kleine vergisters, vervaardigd door het Israëlische bedrijf HomeBiogas, zijn gemaakt van stevig, duurzaam plastic en kunnen elk type organisch afval omzetten in biogas en vloeibare mest. Een andere oplossing, ontwikkeld door het in San Francisco gevestigde bedrijf Epic Cleantec, werkt voor woon- en kantoorgebouwen. Zogeheten ‘plug-inunits’ reinigen en recyclen het afvalwater van de gebouwen. In plaats van het naar het riool te laten stromen, wordt het hergebruikt om kleding te wassen, planten te bewateren en toiletten door te spoelen. De overgebleven stinkende smurrie wordt omgezet in mest.

Waarom hebben we met al onze slimme technologie de metabolische kloof nog niet gedicht? Het probleem is dat we nog een enorme kloof in de uitwerpselenideologie moeten overbruggen – niet het metabolische, maar het mentale aspect komt daarbij om de hoek kijken. In tegenstelling tot mensen in archaïscher samenlevingen beschouwen we onze uitwerpselen nog steeds als een ultiem afvalproduct dat moet worden aangepakt. We zien het nog altijd niet als een bijzonder waardevol en veelzijdig bezit. We wijden onze krachten – en besteden ons geld – aan de verwijdering van gevaarlijk vuil, in plaats van aan het realiseren en gebruiken van een fantastisch product uit onze stofwisseling. En dat is de verandering in ons denken die we als eenentwintigste-eeuwse samenleving moeten maken om het probleem volledig op te lossen. 

soil Haiti

Sinds 2006 zet het Haïtiaanse bedrijf SOIL afval om in grondstoffen.

Door het gebruik van ecologische sanitaire voorzieningen werkt SOIL aan een revolutionair sociaal bedrijfsmodel om toegang te verschaffen tot veilige, sanitaire voorzieningen die rijke, organische compost produceren als natuurlijke hulpbron voor de sterk verarmde gronden van Haïti, terwijl ze ook economische kansen creëren in een van de meest onderbedeelde gemeenschappen. 6500 mensen hebben toegang tot toiletten dankzij SOIL’s groeiende dienst voor stedelijke sanitaire voorzieningen. 510 ton afval werd vorig jaar omgezet in compost van landbouwkwaliteit, wat de groei van planten en de weerbaarheid tegen de klimaatverandering bevordert.

Laatste barrière

We moeten onszelf verlossen van het stigma dat op onze eigen donkere materie rust. We moeten het zien als een natuurlijke, volledig hernieuwbare en duurzame hulpbron, en onszelf gelukkig prijzen dat wijzelf daar de krachtige producenten van zijn – precies zoals de zuinigere samenlevingen vóór ons deden. We moeten ons realiseren dat je met poep goede zaken kunt doen en dat er met die shit goed geld te verdienen valt.

Laten we ons realiseren dat er met die shit goed geld te verdienen valt

Het ligt als het ware voor het grijpen – het is onverstandig om dan alleen je neus dicht te knijpen en afkeurend de andere kant op te kijken. Feces zijn de laatste barrière tussen ons en kringlooplandbouw, duurzame economie en een goede aanvulling van voedingsstoffen. Pas als ondernemers gaan steggelen over wie dit oudste bruto binnenlands product in handen krijgt, weten we zeker dat we onze metabolische kloof hebben gedicht.

Recent verschenen