Filosoof Bruno Latour, in memoriam: hoe alles en iedereen een rol heeft in de wereld

– © Anke Teunissen / HH / ANP

Aeon

| Londen | Stephen Muecke | 01 december 2022

De onlangs overleden Franse filosoof Bruno Latour liet ons zien hoe we met de zogenoemde ‘actanten’, niet-menselijke entiteiten, mee kunnen denken. Want alles hangt samen en alle objecten en dingen in onze omgeving hebben bestaansrecht.

Een eenvoudig virus, de Dode Zee, oliepijpleidingen, Wonder Woman, een voodoopop, Escherichia coli, het begrip vrijheid, moessons, ‘dode’ talen en tektonische platen. Ze zijn allemaal echt. Ze zijn allemaal actief. Deze en talloze andere niet-menselijke entiteiten zijn op hun manier actanten, met hun eigen rol in de schepping van onze wereld. We zitten nog maar in de eerste alinea, maar hier zou Bruno Latour wellicht ‘ho’ hebben gezegd en om een kleine correctie hebben gevraagd: de schepping van werelden. 

Voor Latour, een van de invloedrijkste en uitdagendste denkers van de vorige eeuw, is de wereld altijd meervoudig. Zijn manier van denken is in de eerste plaats pluralistisch – dat is zijn nalatenschap. Op 9 oktober 2022 stierf hij. Hij laat een pluralisme na dat niet alleen van toepassing is op niet-westerse werelden, maar ook, en dat is opmerkelijk, op de werelden van niet-mensen, die niet louter dingen of krachten zijn, maar ‘actanten’ met de potentie hun omgeving te veranderen. Dit pluralisme is echter geen relativisme à la anything goes. In een tijd dat werelden op ongekende schaal worden vernietigd, gaat het om een zaak op leven en dood.

Latours benadering is radicaal, want er blijkt uit hoe actief niet-mensen zijn geweest in menselijke aangelegenheden. Zijn werk is een pleidooi voor nieuwe politieke strategieën waarin wordt geaccepteerd dat mensen niet de enigen zijn die een rol spelen in het vaststellen van de waarheid. In zijn visie zijn vormen van ‘natuur’ – inclusief niet-mensen zoals bergen, voodoopoppen, beleidsstukken of deurstoppers – met elkaar verweven in politieke netwerken. Ze vormen, om zijn woorden te gebruiken, een ‘politieke ecologie’. Als dit ‘ecologie’ is, dan wel een typisch Franse soort. Bij Latours vele actanten treffen we niets aan van de vroomheid jegens de Noord-Amerikaanse wildernis van Ralph Waldo Emerson en Henry David Thoreau, die spirituele transcendentie zochten in de ongerepte natuur. De ecologie die Latour ontwikkelde is praktisch, aards en probleemgericht. Waar deed hij zijn ideeën eigenlijk op?

Maison Louis Latour

Latour werd in de zomer van 1947 in de Bourgogne geboren in een familie van wijnproducenten. Als huis van kooplieden annex wijnbouwers hoort Maison Louis Latour bij de exclusieve club Franse familiebedrijven die al meer dan tweehonderd jaar opereren – een diepgeworteld Frans-zijn maakte hem misschien gevoelig voor je herkomst en de rol van tradities. In de Bourgogne zag hij ook specifieke verbanden tussen natuur, cultuur en technologie in de vorm van gecultiveerde wijnstokken, terroirs, fermentatietechnieken, de ‘neus’ van de wijnhandelaar, het kuipersambacht, distributienetwerken en menselijke gezelligheid, bekroond met goede wijn. Hoe kon in zo’n getransformeerd landschap natuur niet ‘natuur’ worden voor een observator als Latour? Hoe kon hij niet ook op zijn hoede zijn voor het moderne landbouwbedrijf met z’n lak aan ecologische zorg? Terwijl hij opgroeide in dit befaamde landschap, kwamen de ingrediënten voor zijn pluralisme al bijeen: een mise-en-place. 

De ecologie trok niet meteen. Zijn eerste belangstelling betrof theologie en interpretatie, wat tijdens het werken aan zijn proefschrift uitnodigde tot vroege vragen over pluralisme: is er ruimte voor God in een wereld waar de moderniteit almaar hamert op positivistisch secularisme, op het degelijke en feitelijke? Zoals we zullen zien was Latour van mening dat God en wetenschap naast elkaar konden bestaan. Dit denkbeeld begon zelfs al vorm te krijgen in de beginjaren van zijn studies filosofie, antropologie, literatuur en wetenschapsgeschiedenis. In die tijd ontwikkelde hij een eigen schrijfstijl: intellectueel genereus, hoffelijk, geestig. Zijn zelfvertrouwen als intellectueel kreeg een injectie toen hij eerste werd bij het landelijk bekwaamheidsexamen voor universitair docent, de agrégation – een hele prestatie. 

Bruno Latour conference theatrale anthropocene 01947 kopie 2 2
De Franse filosoof Bruno Latour zocht naar radicaal andere verhouding tussen mens en planeet. Het ecologische vraagstuk diende terug te keren naar de kern van het maatschappelijke en politieke debat.

Zijn tijdgenoten op de universiteit waren de soixante-huitards, de revolutionaire babyboomers die in 1968 en 1969 het land tot stilstand brachten en de regering bijna omver wierpen. Hun erfenis is echter beslist eerder intellectueel dan politiek. In het kielzog van de straatprotesten en veldslagen nam een nieuwe garde het in het Franse universiteitssysteem over, met opwindende ideeën die aan de wieg stonden van wat later het ‘poststructuralisme’ en ‘postmodernisme’ zouden worden.

Latour stond aan de zijlijn van deze verandering, maar hij was ongetwijfeld beïnvloed door een wijd verspreid antihumanisme in Frankrijk dat was verbonden met structuralistische marxisten als Louis Althusser en, later, Michel Foucault en Gilles Deleuze. Dit antihumanisme was een reactie op een liberaal humanisme dat menselijke verschillen gladstreek en geen oog had voor de ongelijkheden die de marxisten aan de kaak stelden. Uiteraard stond de klassenstrijd centraal. Latour had andere, parallelle ideeën en was het oneens met de marxistische kritische rechtlijnigheid. Ondanks hun antihumanisme zagen deze denkers de maatschappij als een verzameling louter menselijke groeperingen – mensen leken de enige actanten die ertoe deden. Latour wilde ook macht toekennen aan niet-menselijke actanten. Hij zag in dat we niet alle krachten, van kiemen tot stoommachines, onder controle hebben. Dit schijnbaar beperkte inzicht betekende een regelrechte uitdaging voor de fundamenten van het moderne denken.

Kanttekeningen

Eind twintigste eeuw begon de mensheid in het westerse denken van haar voetstuk te tuimelen na sinds de Verlichting soeverein te hebben geregeerd. Het idee van de Mens die de Natuur beheerste deed in de zestiende en zeventiende eeuw opgang en ging deel uitmaken van een modernistisch triomfalisme dat erop uit was de wereld te koloniseren. Latours eerste boek, Nous n’avons jamais été modernes uit 1991 (in 1994 in het Nederlands uitgebracht als Wij zijn nooit modern geweest), was een eerste aanzet tot het plaatsen van kanttekeningen bij dit triomfalisme. Het stelde verwarrende vragen over waar sommige van de meest vertrouwde instituties, met name de wetenschappen, ons heen leidden. Latour was kritisch over de mate waarin bij deze instituties het idee werd omarmd dat universele waarheden over de natuurlijke wereld kunnen worden ‘ontdekt’ via positivistisch wetenschappelijk werk.

Voor Latour hebben feiten een geschiedenis, wat zijn pleidooi voor pluralisme benadrukt

Latour en zijn collega’s stelden wetenschappelijke kennis liever voor als een welbewuste constructie, een product van verschillende maatschappelijke, politieke en economische interacties die constant met elkaar concurreren. Deze pluralistische kennisopvatting ligt aan de basis van het veld van wetenschap- en techniekstudies, dat de wetenschap kritisch analyseert maar tegelijk bruggen probeert te slaan naar de geesteswetenschappen – tussen faits indiputables[onbetwistbare feiten] en faits diputés [betwistbare feiten], zoals Latour het zegt. Latour was de grondlegger van wat de hoofdrichting op dit gebied zou worden, de actor-netwerktheorie. Dit is niet zozeer een theorie als wel een methode. Ze verlangt van ons dat we nagaan hoe de niet-menselijke actanten elkaar beïnvloeden en dat we ons niet focussen op de kunstmatige tegenstellingen zoals we die bijvoorbeeld hebben opgetrokken tussen subject en object. Die tegenstelling zit in het hart van de positivistische wetenschap, met haar neiging te benadrukken dat feiten alleen maar wachten om te worden ontdekt in een objectieve wereld en, eenmaal ontdekt, permanent worden. 

Voor sommigen is het waanzin om hieraan te twijfelen. Deze critici konden zich bijvoorbeeld tot Latour wenden met de vraag of hij ook met een gerust hart uit een raam op de eenentwintigste verdieping zou springen, omdat hij de wetten van de fysica immers zag als een constructie. Daarop zou Latour kunnen antwoorden dat hij heel blij is met de wetten van de fysica – de feiten – maar wel graag wil weten waar ze vandaan komen, wat een ingewikkelder verhaal oplevert dan ‘alleen maar wachten om te worden ontdekt’.

Voor Latour hebben feiten een geschiedenis, wat zijn pleidooi voor pluralisme benadrukt. Zo stond ooit vast dat asbest onschuldig, duurzaam, brandwerend en termietenbestendig was – voortreffelijk bouw-materiaal dus. We dolven het op en lieten het deel uitmaken van onze wereld. Maar de eerste feiten bleken al snel in tegenspraak met berichten uit de medische wereld over mesothelioom (een soort kanker die wordt veroorzaakt door asbest). Industrieën die asbest produceerden werden voor het gerecht gesleept, waar wettelijke bepalingen werden opgesteld ten behoeve van de slachtoffers, en asbest werd verbannen uit de huiselijke sfeer. Deze pluraliteit van institutioneel gefundeerde vormen van kennis vocht dus om het lot te beslechten van een verre van passieve actant, en niemand kon zich veroorloven een van die vormen vooraf buiten beschouwing te laten.

De modernen

Latours eerste boek, Laboratory Life: The Construction of Scientific Facts (1979), dat hij samen met de Britse socioloog Steve Woolgar schreef, was in dezelfde geest uitgewerkt. Latour had wat beginnend antropologisch werk gedaan in Ivoorkust, maar had geen interesse om dit soort exotische antropologie voort |te zetten. En dus wendde hij zijn blik naar wat hij ‘de modernen’ zou noemen: de ‘stam’ westerlingen met een specifieke institutionele structuur voor hun wereld. In oktober 1975 werd hij welkom geheten in het Salk Instituut voor Biologische Studies in Californië om etnografisch onderzoek te doen naar de werkpraktijk van wetenschappers. De directeur, de Amerikaanse viroloog Jonas Salk, was een beetje een renaissancemens en nodigde allerlei denkers uit op zijn instituut.

Latour bracht bijna twee jaar door op het laboratorium van Roger Guillemin, een neurowetenschapper die later een Nobelprijs zou winnen voor onderzoek naar ‘de productie van peptidehormonen in het brein’. Salk had Guillemin 900 vierkante meter aan ruimte gegeven om zijn eigen laboratorium op te zetten – aan geld geen gebrek dus daar. Guillemin bleek een streekgenoot van Latour uit de Bourgogne en had als jongen gezongen in een kerkkoor waarvan Latours oom dirigent was geweest. 

Eenmaal goed en wel op het laboratorium begon Latour zijn etnografisch veldwerk naar de daar werkende wetenschappers. Etnografen maken gedetailleerde empirische beschrijvingen via waarneming ter plaatse, maar ze stellen ook ongemakkelijke vragen waaruit kan blijken dat wat wetenschappers misschien zien als ‘zuivere wetenschap’ afhankelijk is van een hele reeks niet-wetenschappelijke zaken: financieringsfondsen, technisch instrumentarium, debatten, nieuwsgierigheid, collegialiteit, juridische gevechten, enzovoort. Het vernieuwende van Latour en Woolgar was dat zij het netwerk van al deze eventualiteiten en effecten onpartijdig beschreven. Laboratory Life, het boek dat eruit voortkwam, begint zomaar ergens in medias res, met wat citaten van mensen in het lab:

‘Hoofdstuk 1

5 min. John komt binnen en gaat naar zijn kantoor. Hij mompelt iets over een ernstige fout die hij heeft gemaakt. Hij had de beoordeling van een paper gestuurd… De rest van de zin is niet te verstaan.

5 min. 30 sec. Barbara komt binnen. Ze vraagt Spencer wat voor oplosmiddel ze in de buis moet gieten. Spencer antwoordt vanuit zijn kantoor. Barbara vertrekt en gaat naar haar werkplaats.

5 min. 35 sec. Jane komt binnen en vraagt aan Spencer: “Als je iv met morfine klaarmaakt, doe je dat dan in zout of gewoon water?” Spencer, die kennelijk aan zijn bureau zit te schrijven, geeft antwoord vanuit zijn kantoor. Jane vertrekt. 

6 min. 15 sec. Wilson komt binnen en kijkt in een aantal kamers omdat hij mensen bijeen wil roepen voor een vergadering. Hij krijgt vage toezeggingen. “Het is een akkefietje van 4000 dollar dat in de komende twee minuten, maximaal, moet worden beslecht.” Hij verlaat de ruimte.’

Op de volgende bladzijde beginnen ze een al even nauwkeurige beschrijving: 

‘Iedere morgen lopen werknemers het laboratorium binnen met hun lunch in een bruine papieren zak. Technici beginnen met hun analyses door operatietafels in orde te maken en chemicaliën te wegen. Ze verzamelen data van machines die de hele nacht door hebben gewerkt. Secretaresses zitten achter tikmachines en beginnen manuscripten die hun deadline reddeloos gaan missen nog eens te corrigeren. De medewerkers, van wie sommigen er al eerder waren, betreden een voor een de kantoorafdeling en wisselen kort informatie uit over wat er die dag moet worden gedaan. Al vrij snel verdwijnen ze naar hun plek. Conciërges en andere werknemers leveren zendingen met dieren, verse chemicaliën en stapels brieven af. De algehele werkinspanning lijkt aangestuurd door een onzichtbaar veld, om preciezer te zijn een puzzel, waarvan de aard al is bepaald en die vandaag moet worden opgelost.’

De waarnemer zit midden in een netwerk waar wetenschappelijke feiten zorgvuldig vorm krijgen, via herhaling en peerreview geverifieerd worden, en uiteindelijk worden gepubliceerd. De klaarblijkelijke ‘soliditeit’ van feiten is afhankelijk van de aanhoudende steun van de sociale apparaten in het lab alsook van beroepslichamen erbuiten. Toen Latour en Woolgar dit baanbrekende boek over de sociologie van de wetenschap schreven, was er veel meer vertrouwen en ‘geloof’ in de wetenschap. Inmiddels, in het kielzog van populistische leiders als Donald Trump, kennen we het inboeten aan goodwill en kracht van zulke wetenschappelijke instellingen en gepaard daarmee de afnemende steun voor feitelijkheid, wat Latour stof tot nadenken zou geven.

Sommigen van Latours critici hebben moeite met de gedachte dat niet-mensen zouden acteren

Sommigen van Latours critici hebben moeite met de gedachte dat niet-mensen zouden acteren. Alleen mensen kunnen toch de problemen oplossen die mensen hebben veroorzaakt? Maar Latours luidruchtigste critici waren de sociologen en natuurwetenschappers die zwoeren bij de idee van objectieve en universele waarheden, alsof het ging om forten die moesten worden verdedigd en bastions voor de toekomstige vooruitgang. En ze hebben een punt, met name in een wereld vol ‘onwelgevallige waarheden’ die machtige instanties en individuen graag anders zouden zien. De vijanden van ‘onwelgevallige waarheden’ – zoals het idee dat je van roken kanker krijgt of dat het verbranden van fossiele brandstoffen leidt tot klimaatverandering – loeren op iedere vermeende zwakte.

Gaatjes in feiten boren

De netwerken die feiten steunen, kunnen in kracht variëren. Trumps claims op de waarheid mogen zwak zijn, maar ze werden gesteund door presidentiële instanties en een krachtig netwerk van sociale media. Al wordt Latour gezien als iemand die gaatjes in de ‘feiten’ boort (en dus op het eerste oog de wetenschappelijke waarheid verzwakt), hij zou de wetenschap verdedigen met een fijne nuance: de waarheid moet goed geconstrueerd zijn, niet ‘gewoon’ geconstrueerd. Domweg objectiviteit claimen en terloops iedere subjectiviteit tussen haakjes zetten is geen deel van een realistische beschrijving van wat er gebeurt als de wetenschap een goede prestatie levert en een waarheid vaststelt. Net zoals iedere tak van wetenschap zelden in z’n eentje problemen oplost – natuurkunde heeft allicht algebra nodig, sociologie allicht een beetje geografie of statistiek – dient een realistische beschrijving een heterogene reeks actanten te omvatten. Dat was de basis van Latours pluralisme. Hij zou dit standpunt over heterogeniteit later uitwerken tot een systeem dat is gebaseerd op meervoudige ontologie, waarmee hij zichzelf een wapen verschafte tegen de filosofen die maar twee kanten van de realiteit erkennen, de objectieve en de subjectieve – twee ‘haken’, grapte Latour, om ‘een hangmat aan op te hangen voor filosofisch gedut’. Alles waar zulke dutters op zullen stuiten is stevige baksteen of onuitsprekelijk menselijk bewustzijn. 

Alliantie van dingen

Na Latour kunnen filosofen niet langer op tafels slaan of naar glazen water wijzen als ze het echte willen oproepen. Er zijn geen primaire, solidere werkelijkheden gevolgd door secundaire effecten zoals subtiele gevoelens of betekenissen. Eerder is alles echt en moet het worden benaderd met een strikt empirische en experimentele houding. Het betekent dat alles werk in wording is, een onderhandelbare alliantie van dingen. Een religieuze plechtigheid kan haar verlangde werkelijkheid verkrijgen – als een vorm van religieus bestaan – via de alliantie van een gemeenschap, een vertegenwoordiger van God, heilige woorden, artefacten en iconen, muziek en de geur van wierook. Het is een werk in wording waarbij de doorgaande inspanning maakt dat iets lukt; de werkelijkheid ervan kan niet tevoren worden bepaald of worden samengevat, want dat zou het reduceren tot een dogma. 

Alles is werk in wording, een onderhandelbare alliantie van dingen

Maar nu een moeilijker voorbeeld: wat te zeggen van degenen die volhouden dat de aarde plat is? Een visie die uitgaat van onderhandelbare allianties van dingen betekent niet dat de aarde echt plat zou worden als het netwerk van platte-aardeaanhangers sterk genoeg is. Het punt is dat platte-aardeaanhangers hebben ontdekt dat zij in een wereld wonen waarin zij kunnen volhouden, en openlijk verkondigen, dat de aarde plat is. Zij kunnen op deze valse ‘waarheid’ leunen zonder dat hun wereld instort. Dit blijkt een uitdaging voor het pluralisme à la Latour: bestaat het risico dat men het idee van één objectieve wereld loslaat? Er schuilt een reëel gevaar in de manier waarop onder meer de tabaksindustrie en petrochemische concerns – door Naomi Oreskes en Erik Conway in 2010 ‘handelaren in twijfel’ genoemd – de wetenschap ondermijnen om het vergaren van rijkdom veilig te stellen. Met behulp van goedbetaalde wetenschappers en pr-campagnes creëren ze hun alternatieve werkelijkheden. Zitten we nu dan in een ‘post-waarheid’-tijdperk? Latour onderkende de gevaren van ons post-waarheidtijdperk en antwoordde op zijn eigen kenmerkende manier: de huidige ecologische problemen zullen niet worden opgelost als we het klimaat behandelen als een objectief verschijnsel; we zullen ons moeten buigen over de manieren waarop klimaatveranderingen samenhangen met de politiek en de belangen van grote bedrijven.

Toen The New York Times in oktober 2019 een portret van Latour publiceerde – ‘Bruno Latour, post-waarheidfilosoof, op de bres voor de wetenschap’ – was Latour natuurlijk teleurgesteld dat hij midden in Trumps presidentschap werd getypeerd als ‘post-waarheidfilosoof’. Hij was liever gezien als een filosoof die vele waarheden omarmt waarvan er niet een universeel kan zijn. Maar een gemeenschappelijke basis, zou hij zeggen, is nog steeds de moeite van het na_streven waard. Het is niet zo dat de waarheden van de Europese verlichting zich een voor een opstapelen en dat de rest van de wereld daar eeuwig dankbaar voor is. Deze vorm van moderniteit moet, aldus Latour, worden ‘herroepen’ als een onvolwaardig product. Herroepen en opnieuw opgestart via nieuwe diplomatieke onderhandelingen met andere culturen die misschien geen behoefte hebben aan deze vorm van modernisering, en die het belang heroverwegen nu onze tijd wordt belaagd door gezamenlijke crises. Andere culturen ervaren het acteren van het klimaat al en ondergaan aan den lijve de gevaren die inherent zijn aan een discours waarin de economie domineert, als zou het concept van een ‘groen Wall Street’ een oplossing zijn voor de klimaatverandering die Bangladesh treft. Paradoxaal genoeg vereist het vinden van oplossingen voor een gemeenschappelijke crisis als de klimaatcrisis pluralistische kennis. Oplossingen voor problemen als deze moeten van alle kanten komen. Reductionisme gaat ons niet helpen. 

Baanbrekend traktaat

In 1972, hij was pas 25, had Latour een openbaring die de aanzet gaf tot zijn baanbrekende traktaat Irreductions. Hij was destijds leraar aan een middelbare school in de Bourgogne. Het was hartje winter, vertelt hij, en ‘terwijl ik over de weg van Dijon naar Gray reed moest ik stoppen, overdonderd door een overdosis reductionisme’. Voor Latour betekent reductionisme kentheoretische arrogantie. We zien deze arrogantie wanneer een fysicus lacht om iemand die niet meteen doorheeft dat ‘alles bestaat uit atomen’, of als een sociaal psycholoog religiositeit na oppervlakkige kennisname van de katholieke mis afdoet als ‘menselijk gedrag’, of als een politiek adviseur de wereld voorhoudt: ‘Het draait om de economie, sufferd.’

In plaats van toe te kijken hoe al deze vormen van kennis elkaar bestrijden, besloot Latour het speelveld te egaliseren: ‘Ik besloot afstand te nemen en de dingen waarover ik sprak de ruimte te geven die ze nodig hadden om op “armlengte te blijven”. Ik wist toen niets van waar ik nu over schrijf, maar zei gewoon steeds tegen mezelf: niets kan worden gereduceerd tot iets anders, niets kan worden afgeleid |uit iets anders, alles kan met al het andere worden verbonden. Het leek wel een uitdrijving van demonen die een voor een werden verslagen… Ik hoefde mijn openbaring niet meer met een kosmologie te stutten, in een plaatje te vangen, tot een geschrift te maken, te onderbouwen in een meteorologisch artikel, of op een maan te zetten om te voorkomen dat ze op mijn hoofd viel. Ik voegde haar toe aan andere hemels op andere plekken en reduceerde geen enkele daarvan tot deze, en… voor het eerst in mijn leven zag ik dingen ongereduceerd en bevrijd.’

Het probleem is dat je alles wel degelijk kunt reduceren tot iets anders, als je maar genoeg steun of bondgenoten hebt

Het probleem is dat je alles wel degelijk kunt reduceren tot iets anders, als je maar genoeg steun of bondgenoten hebt. Voor religieuze fundamentalisten kan ‘alles’ het resultaat zijn van één ding: Gods wil. En toen de wetenschap de waarheid aan de man wilde brengen dat de aarde om de zon draait, moest er een sterk seculier steunnetwerk worden gecreëerd. Anders zou zo’n gedurfde wetenschap op de inquisitie stuiten (zoals Galileo overkwam in 1633). Maar zulke tegenvoorbeelden ondermijnen Latours roep om ‘de dingen ongereduceerd’ te bekijken niet, eerder ondersteunen ze zijn claim: waarheden zijn niet altijd solide en cumulatief, ze kunnen breekbaar zijn en voortdurend onderhoud behoeven. Een van de plekken waar deze breekbare waarheden worden onderhouden, is het laboratorium van de wetenschapper met de bijbehorende kennisnetwerken, precies de plek waar Latours ambitie om een antropologie van de moderne mens te schrijven begon. Wat hij en zijn medewerkers in de jaren zeventig aan het Salk Instituut tot stand brachten, was niets minder dan een antropologie van de ‘westerse samenleving’ – iets waar antropologen vaak om hadden geroepen.

Revolutionaire visie 

Zo’n antropologie vereiste een nieuwe notitiemethode voor het beschrijven van ongereduceerde betrekkingen. Latour kwam met zijn actor-netwerktheorie, een radicale, zelfs revolutionaire visie op de wereld waarin de rol van al het niet-menselijke werd erkend: objecten, machines, dieren, planten en zelfs de aarde zelf. Eenvoudige, wetenschappelijke, objectieve registratie volstaat niet wanneer een etnograaf hoopt te beschrijven wat er gebeurt als een wetenschapper een ontdekking doet. ‘Wat er gebeurt’ is in feite een rommelige kruising van processen, een pluraliteit van zijnsleren, en Latour moest een schrijfstijl ontwikkelen om hun precaire bestaan duidelijk te doen uitkomen.

Denk aan de ‘ontdekking’ van de penicilline in 1928, toen de Schotse arts Alexander Fleming, terug van vakantie, ontdekte dat een petrischaaltje was bedekt met een schimmel die de groei van bacteriën verhinderde. Was Fleming op dit moment de belangrijkste actant, of de schimmel? Of de betrekking tussen de twee? Zoals Latour zegt in zijn studie over Louis Pasteur: ‘Sprekend over gebeurtenissen die via hun betrekkingen worden gedefinieerd schets ik hier de geschiedenis van Pasteur en zijn gist, of de gist en zijn Pasteur.’ Tegen een lange traditie in om alleen over acteren te spreken wanneer er menselijke bedoelingen in het spel waren, stelde Latour zich domweg agnostisch op over welk acteren in welke gegeven situatie ook kon opduiken – mensen zijn niet de enigen die de loop van de geschiedenis kunnen veranderen. Dit was een radicale voorstelling van zaken. Latour betrok daadwerkelijk niet-mensen bij de ‘samenleving’ en haalde overhoop wat wij wellicht onder dat gangbare, sleetse, beperkende concept verstonden. Door zo naar wetenschap te kijken suggereerde Latour dat kennis een coproductie was. Wetenschappers waren niet als enigen betrokken bij de vorming van breekbare waarheden. 

Toen in de jaren negentig de oorlog tussen de wetenschappen oplaaide, werd Latour geplaatst in het kamp van bepaalde sociale theoretici die dachten dat wetenschap ‘louter een constructie’ was. Waarnemers dachten misschien dat Latour met zijn antireductionistische ideeën over een bredere ‘samenleving’ (en haar meervoudige waarheden) een eenvoudig relativisme aanhing – als zou de ene vorm van kennis net zo goed zijn als de andere. Verdedigers van de zuivere wetenschap waren bang dat hun greep op de objectiviteit in het gedrang kwam en dat rationele wetenschappen dus dezelfde positie kregen als een geloof of een inheemse kosmologie. Maar Latour betoogde, trouw aan zijn ‘irreductionistische’ beginsel, dat iedere ‘zelfde positie’ moet worden onderbouwd en dat de basis voor iedere zijnswijze in de wereld, iedere ontologie, moet worden beschreven volgens haar unieke mogelijkheden.

Radicaal empirische benadering

Dit was een ‘radicaal empirische’ benadering, om een formulering van de Amerikaanse filosoof en psycholoog William James te gebruiken. In de jaren negentig zocht Latour steeds meer zijn toevlucht bij gelijkgestemde Amerikaanse pragmatische filosofen uit het begin van de twintigste eeuw, teneinde een empirisme te ontwikkelen dat paste bij het benodigde beschrijvende werk voor zijn actor-netwerktheorie. Radicaal empirisme stelt iemand in staat de beschrijvingen van een netwerk niet op te bouwen als hechte structuren, maar als doorgaande processen. Dit doet recht aan de gedachte dat de betrekkingen tussen dingen net zo echt zijn als de dingen zelf.

De betrekkingen tussen dingen zijn net zo echt als de dingen zelf

Betrekkingen zijn de schakels in actor-netwerken die we kunnen beschrijven op basis van ervaring. Zoals in het geval van asbest, een materiaal dat het best pluralistisch kan worden beschreven. Toen het opnieuw werd gedefinieerd als ‘gevaarlijk’, werd het een ander ‘ding’. Maar het was nooit alleen maar een homogene substantie; het was altijd al een complex van attributen en toebehoren.

Latour bezag ‘actanten’ als asbest niet alleen materieel maar ook politiek – ze maken deel uit van een politieke ecologie. Eind jaren negentig nam Latour de politieke aard van deze relationele netwerken als uitgangspunt om te suggereren dat niet-mensen stemrecht moesten krijgen. Hij maakte zich breed om niet-mensen in de democratische mensenmaatschappij te introduceren, zoals vrouwen dat ooit hadden moeten doen om de mannenmaatschappij te betreden. Ja, zei hij, als er een dam wordt gebouwd, moet de stroomopwaarts migrerende zalm inspraak hebben, al komt zijn acteren tot uiting via gedetailleerde beschrijvingen die door gespecialiseerde wetenschappers zijn vormgegeven. Op het hoogtepunt van de modernisering, midden twintigste eeuw, werden dammen gebouwd zonder betrokken wezens, zoals de zalm, iets te vragen. Inmiddels lijkt er een dwingende ‘logica’ te zitten in de manier waarop de zalm ‘denkt’ over rivierstromingen. Vanuit dit perspectief begint het vroegere fundamentele maatschappijbeeld – essentieel voor antropologie, sociologie en politiek – zijn beschrijvende of analytische kracht te verliezen. De maatschappij ‘is er’ niet gewoon, objectief gezien, en bestaat niet uitsluitend uit mensen. Sinds Latour is de samenleving een netwerk van associaties dat moet worden vormgegeven en waarover moet worden onderhandeld tussen wezens die verschillende talen spreken. 

Pluralisme

Latours pluralisme stelde hem in staat om te kijken naar – of althans te schrijven over – wat er allemaal aan de gang is bij klimaatverandering. Klimaatverandering is niet zomaar een fenomeen, het kan een nieuwe beschaving inluiden als we adequaat reageren, wat deels de reden is waarom hij er liever naar verwees als het ‘nieuwe klimaatregime’ – al onze instellingen en kennisvormen kunnen onderwerp van radicale veranderingen zijn. In eerdere ‘moderne’ tijden stond het klimaat los van menselijke aangelegenheden. Het was iets ‘natuurlijks’, onderhevig aan de strikt objectieve wetten van de natuur (althans die waarop de vinger kon worden gelegd). Maar bewegen we van onze ‘moderne’ opvattingen over hoe onze wereld in elkaar zit naar het antropoceen, dan verandert alles op manieren die we met behulp van Latours pluralistische, antireductionistische filosofie beter begrijpen. Mensen zijn de oorzaak dat het klimaat verandert, het staat dus niet langer buiten ‘ons’, zoals we plachten te denken toen we onszelf graag zagen als ‘cultuur’, terwijl al het andere – dieren, planten, sterren, klimaat – objectieve en grotendeels passieve ‘natuur’ was.

Het klimaat werd altijd overgelaten aan klimatologen en andere wetenschappers, maar met het antropoceen en het nieuwe klimaatregime speelt het inmiddels een rol in al Latours bestaansvormen. De laatste drie decennia was het klimaat de grootste politieke speler, maar politici blijven de gevolgen ervan negeren, met alle gevaren van dien. Zoals Latour schreef in Où atterrir? Comment s’orienter en politique (2017), in het Nederlands vertaald als Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe klimaatregime (2018): ‘We kunnen niets van de politiek van de afgelopen vijftig jaar begrijpen als we de kwestie van klimaatverandering en het ontkennen daarvan niet centraal stellen.’ Het klimaat schrijft geschiedenis op manieren die het menselijke (en niet-menselijke) verhaal zullen herdefiniëren. De kosten wegens milieuschade zijn in toenemende mate de grootste zorg van economen, maar de consequenties zijn maar langzaam tot hen doorgedrongen omdat negatieve klimaatveranderingen voor hen altijd een ‘extern gegeven’ waren. Voor Latour heeft het klimaat, als een kluwen menselijke en niet-menselijke factoren, diepgaande meervoudige gevolgen – het soort dat vraagt om een radicaal empirisme dat de natuur- en de geesteswetenschappen omvat. 

Onze pluralistische werelden kunnen beter worden beschreven op een multirealistische manier

Latours denkwijze en methode doen denken aan die van de Duitse alleskunner Alexander von Humboldt, die in de achttiende en negentiende eeuw – als wetenschapper, filosoof en kunstenaar – over de wereld trok en zich verdiepte in verschillende omgevingen, waar hij zich wijdde aan wetenschappelijke berekeningen, filosofische interpretaties en zelfs tekeningen. De ‘twee culturen’-opdeling tussen de natuur- en de geesteswetenschappen deed zich pas later voor en is vandaag de dag net zo irrelevant als de bijbehorende kunstmatige scheiding tussen natuur en cultuur – kunstmatig omdat onze pluralistische werelden beter kunnen worden beschreven op een multirealistische manier. Latour sprak tegen ons over toekomstige mogelijkheden en gevaren. Hij liet ons zien hoe we met de dingen mee kunnen denken, met respect voor hun recht om op hun eigen voorwaarden te bestaan en te handelen. Deze radicale heroriëntatie is zijn nalatenschap. Zo wordt de klimaatcrisis een kans voor een Renaissance-achtige reset van de wetenschappen, de kunsten, de wetgeving en de politiek – een ontsnapping uit het denken in rondjes in deze zelfbevestigende disciplines. En kan er weer zicht zijn op een nieuw soort beschaving: eentje waarin we afzien van menselijke overheersing en de ‘talen’ leren van rivieren, bergen, oliepijplijnen, bavianen, voodoopoppen en virussen. Want dat zijn de vele klanken van de aarde zelf, die steeds luider worden. 1b28eee6 1ba2 4e8c 9016 e4b3ed9112d1

Recent verschenen