Hoe Ortega van idealistische vrijheidsstrijder in onderdrukker veranderde

© Inti Ocón / AFP

Revista Anfibia

| Buenos Aires | GECA | 03 mei 2021

De Nicaraguaanse president Daniel Ortega krijgt steeds meer dictatoriale trekjes. Protesten tegen sociale hervormingen worden hard neergeslagen, met inmiddels ruim driehonderd doden tot gevolg.

In een soort geteleviseerde vergadering kondigde Daniel Ortega in april 2018 aan dat de hervorming van het sociale zekerheidsstelsel werd ingetrokken. Dezelfde hervorming die een paar dagen eerder tot een golf van geweld had geleid, die door de regering met harde hand werd onderdrukt en waarbij meer dan tien doden vielen. ‘Ik deel het Nicaraguaanse volk mede dat ik heden het besluit heb ontvangen van het Directoraat Sociale Zekerheid (…) om de maatregel in te trekken (…) die tot zoveel protest heeft geleid.’ De aankondiging was niet het einde, maar het begin van een nieuwe etappe die Nicaragua op zijn grondvesten deed schudden.

‘Als je iemands karakter wilt testen, geef hem dan macht’

Lange tijd werd ervan uitgegaan dat macht corrumpeert, een theorie die onder meer was gebaseerd op het beroemde Stanford-gevangenisexperiment uit 1971.

Een onderzoek van Smithsonian Institution kwam echter tot een andere conclusie: macht corrumpeert niet, maar versterkt al bestaande ethische tendensen. Of in de woorden van Abraham Lincoln: ‘Bijna iedereen kan tegenspoed doorstaan, maar als je iemands karakter wilt testen, geef hem dan macht.’
De volgende machthebbers doorstonden de test niet:

▪ Abiy Ahmed, sinds 2018 premier van Ethiopië, kreeg in 2019 de Nobelprijs voor de Vrede, onder andere omdat hij erin geslaagd was het langlopende grensconflict met Eritrea op te lossen. Inmiddels voert hij een oorlog tegen de noordelijke regio Tigray, waarbij meldingen worden gedaan van wijdverbreide plunderingen en mensenrechtenschendingen.

▪ Asma al-Assad had mooie dromen voor Damascus, Syrië, toen ze er vanuit Londen heen trok om bij haar man Bashar te zijn. Het zou een welvarende, culturele wereldhoofdstad worden. Maar terwijl niet veel later vele onschuldige burgers als gevolg van een oorlog tegen rebelse groepen omkwamen, leek zij vooral bezig met het uitbreiden van haar schoencollectie.

▪ ‘Dit is een leider die ons land vooruit wil helpen’, zeiden veel Indiërs in 2014 over Narendra Modi, die dat jaar de verkiezingen won. Hij zou in tegenstelling tot tegenstander Rahul Ghandi niet uit zijn op eigenbelang. Zeven jaar later is duidelijk dat Modi wel degelijk zijn ‘eigen groepering’, de hindoebevolking, voortrekt. Met maatregelen als het abrupt afschaffen van een deel van de bankbiljetten in 2016 en een al even abrupte lockdown vorig jaar, benadeelt hij bovendien het overgrote armere deel van de bevolking.

▪ Aleksander Loekasjenka won de eerste democratische verkiezingen van Belarus in 1994 als ‘corruptiebestrijder’. Maar hij duldt geen tegenspraak. Na beschuldigingen van stembusfraude in 2020 ontstonden massale protesten, die ‘de laatste dictator van Europa’ met harde hand neersloeg. Meer dan 32.000 mensen zouden zijn gearresteerd.

Het systeem van sociale zekerheid in Nicaragua kent ruime uitkeringen, maar kampt sinds 2013 met tekorten. Door de hervorming werden de pensioenen verlaagd van 80 procent naar 70 procent van het gemiddelde inkomen over een bepaalde periode. Tevens werd onder andere de werkgeverspremie in 2020 verhoogd van 19 procent naar 22,5 procent en de werknemerspremie van 6,25 procent naar 7 procent.

‘Illegaliteit en geweld kunnen niet bestreden worden met meer illegaliteit en geweld, dat doet een krachtige staat niet’

Volgens een rapport van het CELAG (Centrum voor Geopolitieke en Sociaal-Economische Studies in Latijns-Amerika) vereist het pensioensysteem zoals voorgesteld in de Nicaraguaanse hervorming – in grote lijnen hetzelfde als de vigerende systemen in Argentinië, Colombia en Uruguay – een verdubbeling van het aantal premiejaren. Met andere woorden: de hervorming was geen disproportionele aanpassing in een land als Nicaragua, dat in vergelijking met de andere Midden-Amerikaanse landen over zeer positieve macro-economische en sociale indicatoren beschikt.

Het bnp groeide in 2008 met 2,9 procent en met 4,7 procent in 2016. Het percentage geweldsdelicten met dodelijke gevolgen, dat Honduras, El Salvador en Guatemala tot de meest gewelddadige landen ter wereld maakt, is in Nicaragua relatief erg laag: in de buurlanden schommelde het in 2010 tussen de 77,5 en 41 procent, terwijl het in Nicaragua maar 9,1 procent was. De sociale programma’s, zoals Hambre Cero (Nul Honger), Usura Cero (Nul Woekerpraktijken) en Desempleo Cero (Nul Werkloosheid), hielpen het percentage van de bevolking dat onder de armoedegrens leefde naar beneden te brengen: volgens de officiële cijfers daalde het van 45 procent in 2006 naar 24,9 procent in 2016 en hetzelfde gebeurde met de ongelijkheidsindex.

ANP 360238985 2
Een gemaskerde demonstrant houdt een zelfgemaakte mortier vast. Hij neemt deel aan een protestmars tegen de regering Ortega in Managua, op 2 september 2018. – © Inti Ocón / AFP

Toch veroorzaakte de hervorming een explosie van protesten onder een bepaald deel van de bevolking, met name jonge studenten van de belangrijkste Nicaraguaanse universiteiten. Jongeren die de revolutie niet hadden meegemaakt. Op 18 april 2018 begonnen ze zich te mobiliseren en gingen ze de straat op om barricades op te werpen en scholen te bezetten. De repressie van de overheid was buitensporig.

De verklaring voor deze crisis moet niet in sociaal-economische factoren gezocht worden. Als het een politieke crisis was, dan was de grootste fout van de overheid wel dat ze de oplossing zocht in geweld, want daardoor werden de mensenrechtenactivisten, de vrouwen, de families van de slachtoffers, vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk en een heel groot deel van de bevolking juist extra gemobiliseerd. Ondanks het intrekken van de hervorming sloeg de opstand razendsnel over naar andere steden en naar delen van het platteland, vooral de zone langs de Pacifische kust en het centrale noorden van Nicaragua. Het leek erop dat de mensen het aftreden wilden van het presidentieel paar, en de reactie van de overheid was verhoogde repressie en criminalisering van het protest.

Er volgden massale demonstraties, twee landelijke stakingen, bezettingen van universiteiten, en overal werden wegversperringen opgeworpen, sommige permanent, andere met tijdelijke doorgang. Die blokkades, een van de meest karakteristieke aspecten van het conflict, werden verdedigd met zelfgemaakte mortieren en ander wapentuig. Medio mei, op het hoogtepunt van de crisis, werd een rondetafelconferentie georganiseerd, onder auspiciën van de Katholieke Kerk en met deelname van de regering en de recent opgerichte ‘Burgerlijke Alliantie voor Democratie en Recht’, een amalgaam van studenten- en boerenorganisaties, leden van de burgerij en werkgeversorganisaties, zoals de COSEP (Hoge Raad van Privé-Ondernemingen). Op de eerste vergadering eiste de Alliantie het aftreden van de regering Ortega en vervroegde verkiezingen. En de regering eiste verwijdering van de wegversperringen. De onderhandelingen liepen vast en zijn nog steeds niet vlot getrokken.

Patroon

Het geweld van de staat was er vooral op gericht deelname aan demonstraties te ontmoedigen, wegversperringen te ontmantelen en de uitingen van politieke onvrede de kop in te drukken. Het CIDH, het Inter-Amerikaans Comité voor Mensenrechten, zag een patroon: excessief en willekeurig geweld door de politie en de anti-oproereenheden, alsmede het inzetten van parapolitionele eenheden of knokploegen, met oogluikende toestemming en zelfs medewerking van het openbaar gezag. De eenheden maakten gebruik van vuurwapens, traangasgranaten en rubberkogels. Die repressieve reactie van de staat heeft geleid tot verhoogde spanning onder de demonstranten, de veiligheidstroepen en de oproerpolitie en heeft de polarisatie in de hand gewerkt, met als gevolg grote onlusten, botsingen met de demonstranten en allerlei soorten geweld in het hele land.

In feite heeft de reactie van de regering-Ortega op het sociaal protest een nieuwe spiraal van politiek geweld in de geschiedenis van het land in gang gezet en het klimaat overrijp gemaakt voor het ontstaan – aan beide kanten van het conflict – van gemaskerde en gewapende burgermilities die terreur onder de bevolking zaaien. Volgens het rapport van het CIDH heeft het repressieve beleid van de overheid, met excessief en arbitrair gebruik van de politiemacht, geleid tot 220 doden in de periode 18 april tot 1 juli 2018. Begin augustus van dat jaar was het dodental opgelopen tot bijna driehonderd. Het comité telde in de periode tot 6 juni ook 1337 gewonden en 507 arbitraire arrestaties.

Aan de andere kant, bij de overheid en het FSLN (het Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront), telde het comité in de periode tot 6 juni minstens 5 dode en 65 gewonde politieagenten. Inmiddels is het dodental bij de politie opgelopen tot minstens 9, waarvan 4 agenten op 12 juli het leven lieten bij de aanval op Morrito, in het departement Río San Juan. Ook vielen er volgens het CIDH 17 slachtoffers onder mensen die gelieerd waren aan de overheid of het FSLN en die door geweld of een regelrechte moordaanslag om het leven waren gekomen. Verder 40 gevallen van brandstichting of andere schade aan eigendommen van de regering of het FSLN, plus 29 ontvoeringen, merendeels van politieagenten of mensen die voor de lokale overheid werkten. Vermeld dient te worden dat er bij zes van de aangegeven ontvoeringen tekenen van marteling werden gemeld.

De staat verloor het vermogen om ‘geweldloos gehoorzaamheid’ af te dwingen

Deze nieuwe verharding van het politiek geweld duidt op twee dingen: 1) dat de overheid niet in staat is gebleken een structuur op te zetten die het monopolie op de uitgeoefende machts- en dwangmiddelen vast in handen hield, 2) dat de regering faalt in de uitoefening van beleid, en 3) dat de staat nog steeds zwak is.

De Midden-Amerikaanse socioloog Edelberto Torres-Rivas hangt de theorie aan dat uit de kleinschalige guerrilla van de Contra’s – georganiseerd en ondersteund door de Verenigde Staten – tegen de Sandinistische revolutie een electorale democratie ontstond met een zwak staatsapparaat. Die minimale democratie, een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde voor een democratische politiek, leidde tot een labiel regime dat vanaf 2008 door het FSLN werd ondermijnd, waarna een proces van delegitimering volgde. De staat verloor het vermogen om, in de woorden van Weber, geweldloos gehoorzaamheid af te dwingen.

Daniel Ortega maakte deel uit van de Regering van Nationale Wederopbouw (1979-1985), hij was van 1985 tot 1990 president van Nicaragua en kwam in 2006 opnieuw aan de macht door middel van verkiezingen, nadat hij een verbond met de leiders van de Contra’s had gesloten. In 2011 werd hij door middel van een hoogst kwestieuze grondwetswijziging herkozen en wederom in 2016, samen met zijn vrouw, Rosario Murillo, als vicepresident. Hij had de verkiezingen met meer dan 72 procent van de stemmen gewonnen en het FSLN won een meerderheid in het Congres met 67 procent van de stemmen. Maar volgens sommige waarnemers werd er tijdens die verkiezingen alleen gediscussieerd over de opkomst: de oppositie stelde dat minder dan 35 procent van de kiezers naar de stembus was gegaan, terwijl het officiële opkomstpercentage op 68,2 procent stond. De legitimiteit van de uitslag werd betwist.

Geen vernieuwing

Na 2008 waren er in het politieke speelveld geen tegenkrachten meer, zoals sommige politicologen hebben aangetoond. De Hoge Kiesraad had de Conservatieve Partij en de MRS, de Sandinistische Hervormingsbeweging, een afsplitsing van het FSLN, een wettelijke status onthouden. De MRS was in 1995 opgericht door de pragmatisch-vernieuwende vleugel van het FSLN en werd geleid door Sergio Ramírez, ex-vicepresident onder Daniel Ortega. Sindsdien draaide het FSLN grotendeels om de persoon van Daniel Ortega en werd elke ‘vernieuwing’ van het partijbestuur aan de kant geschoven, iets wat in 2002 in de partijstatuten werd vastgelegd.

In 2006 wees de sandinistische socioloog Orlando Núñez de MRS aan als een van de grote vijanden van de regering, samen met de ‘conservatieve oligarchie’, de Amerikaanse ambassade, de bankiers, de krant La Prensa en de ondernemers verenigd in de COSEP. Destijds was hij van mening dat die coalitie weinig in de melk te brokkelen had, omdat ze de leiding had verloren van het leger, de politie en de Katholieke Kerk. Volgens Núñez, de mentor van Hambre Cero, had die coalitie in 2006 tot doel Nicaragua opnieuw te polariseren en uiteen te rijten tussen ‘democraten en ethisch gezinden’ aan de ene kant en ‘corrupte konkelaars en terroristen’ aan de andere kant. Twaalf jaar later lijkt het erop dat het discours onveranderd is gebleven, want Daniel Ortega beweert dat sommige groeperingen uit zijn op ‘omverwerping van de constitutionele en institutionele orde’ om ‘het gezag en de wettig gekozen regering te vervangen’. Het lijkt erop dat dit de rechtvaardiging was voor het buitensporig gebruik van geweld.

Ortega knoopte betrekkingen aan met Rusland en versterkte de relatie met China

Die interpretatie behoeft nog wel enige nuancering. De eerste is dat het bedrijfsleven in 2007 wat dichter tegen de regering aan begon te schurken (de ‘Publiek-Private Alliantie’ heette dat, maar die ging in april 2018 weer ter ziele). De tweede is dat de Katholieke Kerk gaandeweg haar handen van de regering aftrok, met als klap op de vuurpijl een expliciete veroordeling van de regering wegens haar vervolgingspraktijken en twijfels van het bisdom Nicaragua of het nog door zou gaan met bemiddelen in de nationale dialoog. En de derde is de toenadering van de Nicaraguaanse regering tot de Verenigde Staten, om gesprekken te openen over cruciale onderwerpen als migratie en drugshandel.

Torres-Rivas zei dat het niet de consensus is die de staatsmacht democratisch maakt, maar het succesvol overbruggen van de verschillen, zodat conflicten binnen de kaders van de wet worden opgelost en het inzetten van de machtsfactor gelegitimeerd is. ‘Illegaliteit en geweld kunnen niet bestreden worden met meer illegaliteit en geweld, dat doet een krachtige staat niet.’

ANP 358621712
Demonstranten houden een spandoek vast met de tekst ‘Ortega en Murillo moordenaars’, verwijzend naar de Nicaraguaanse president Daniel Ortega en zijn vrouw, vicepresident Rosario Murillo, tijdens een bedevaart in Managua op 28 juli 2018. – © Marvin Recinos / AFP

In januari 2007 wachten Evo Morales, Daniel Filmus, Rafael Correa en Manuel Zelaya op de inauguratie van Daniel Ortega, die na zeventien jaar weer president van Nicaragua wordt. De ceremonie was al met een uur uitgesteld: de nieuwe gezaghebbers hadden besloten op Hugo Chávez te wachten, die opgehouden was. Onder de genodigden bevonden zich ook Tom Shannon, onderminister voor Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, en tien andere staatshoofden. Chávez, de commandant van de Bolivariaanse Revolutie, en Ortega, de president van de Sandinistische Revolutie, tekenden de volgende dag een aantal samenwerkingsverdragen: voor de levering van olie, voor landbouwleningen, voor de bouw van krachtcentrales, voor kwijtschelding van schulden. Het was het hoogtepunt van het ‘Roze Tij’ of de ‘Draai naar Links’, de ‘nationaal-populistische’ of ‘post-neoliberale’ regeringen, die na de crisis van het neoliberalisme in Latijns-Amerika opkwamen.

Evo Morales ‘keert terug’

Morales moest in 2019 aftreden als president na protesten tegen zijn herverkiezing. Er zou sprake zijn van verkiezingsfraude. Nu is de voormalig cocaboer bezig met een comeback.

Evo Morales werd als kandidaat van de socialistische MAS-partij in 2006 de eerste Boliviaanse president van inheemse afkomst. Bij zijn aantreden beloofde hij: ‘We zullen een einde maken aan de koloniale staat en het neoliberale model. Vijfhonderd jaar van verzet door de inheemse volkeren van Amerika zijn voorbij.’

De gedeeltelijke nationalisatie van olie en gas betaalde royale sociale programma’s die het armoedecijfer terugbrachten van 59 tot 35 procent. Het armste land van Zuid-Amerika werd het snelst groeiende land, met een gemiddelde toename van 5 procent per jaar gedurende meer dan tien jaar.

Maar de voormalig leider van de vakbond van cocaboeren kreeg al snel autoritaire trekjes. Hij voerde in 2014 een nieuwe grondwet in om een derde presidentstermijn mogelijk te maken. Een referendum in 2016 voor een vierde termijn, werd verworpen. Maar een jaar later oordeelde het constitutionele hof – bestaande uit door zijn partij aangestelde rechters – dat hij het toch nog eens kon proberen.

De bij voorbaat controversiële verkiezingen van 2019 verliepen chaotisch, onder andere doordat de voorlopige telling van de stemmen abrupt werd onderbroken nadat de elektriciteit uitviel. Vierentwintig uur later, bij het hervatten van de telling, had Morales ineens de 10 procentpunt voorsprong die nodig was om zijn rivaal, Mesa, in de eerste ronde te verslaan, overschreden.

Na de massale protesten die deze gang van zaken opleverde, gesteund door de grootste vakbond van het land, het leger en de politie, trad Morales af en vluchtte naar Mexico en later Argentinië.

Een zelfbenoemde interim-regering onder leiding van Jeanine Áñez, een evangelisch christen die werd ingezworen met een bijbel zo groot als een koelkast, moest zo snel mogelijk nieuwe verkiezingen organiseren. Morales’ vertrouweling Luis Arce en zijn MAS-partij wonnen die verkiezingen, waarop Morales terugkeerde naar Bolivia. Arce werd president.

In maart werden Áñez en haar voormalige interim-ministers gearresteerd voor terrorisme en opruiing vanwege hun rol in de protesten van 2019. ‘Politieke vervolging,’ volgens de voormalig conservatieve interim-president, ‘in de stijl van een dictatuur.’

En nu is er een campagne op touw gezet die Morales weer terug aan het hoofd van de regering moet krijgen, als opvolger van president Arce: ‘Evo vuelve’; ‘Evo keert terug’. Hij wil immers nog die vierde termijn uitdienen, waar hij recht op heeft. Want, zoals een commentator in de Boliviaanse krant Los Tiempos schrijft: ‘Volgens Morales en zijn volgelingen is Evo het magische antwoord op elk probleem.’

In Washington fronste men de wenkbrauwen. Midden-Amerika is een cruciale regio in de veiligheidsdoctrine van de VS. Nicaragua was, vanaf zijn politieke onafhankelijkheid, een belangrijke issue in de Amerikaanse buitenlandse politiek. De terugkeer aan de macht van het FSLN kon een versterking betekenen van de ‘Bolivariaanse Alliantie’, een regionaal blok dat door Venezuela was opgezet als alternatief voor de ‘Vrijhandelszone van Amerika’, die in 2005, op een mislukte onderhandelingstop in Mar del Plata, ten grave werd gedragen – maar niet in Midden-Amerika, waar een jaar eerder, in 2004, een vrijhandelsverdrag werd getekend tussen de VS, Midden-Amerika, en de Dominicaanse Republiek (CAFTA-DR in het Engels: Dominican Republic – Central America Free Trade Agreement).

Handelspartner VS

De Verenigde Staten hadden ook nog andere plannen, zoals het ‘Puebla-Panama Plan’ (PPP), later omgedoopt tot ‘Mesoamerica Project’, ter bevordering van de grondstofwinning, de bouw van infrastructuur, de export van regionale goederen, controle over migratie en uitbreiding van het zogeheten ‘Mérida Initiatief’ en het ‘Plan Colombia’ naar Midden-Amerika. Washington wilde de door Cuba en Venezuela opgezette allianties ontkrachten. Het was tekenend dat Honduras, vanouds een bondgenoot van de Verenigde Staten, zich na de militaire staatsgreep tegen Manuel Zelaya uit de Bolivariaanse Alliantie terugtrok.

Ortega trok zich niet terug uit de ‘Vrijhandelszone van Amerika’ en ook niet uit het ‘Mesoamerica Project’. Hij steunde de VS zelfs in zijn migratiepolitiek en zijn war on drugs. De VS bleef de belangrijkste handelspartner van Nicaragua. Maar Ortega sloot zich wel onmiddellijk aan bij de Bolivariaanse Alliantie en intensifieerde de politiek economische banden met Chávez. Hij knoopte betrekkingen aan met Rusland en versterkte de relatie met China. Vervolgens kondigde hij de aanleg aan van het Nicaraguakanaal, een project dat uitgevoerd zou worden door de Chinese HKND Group en dat aanleiding heeft gegeven tot talloze speculaties. Met die besluiten toonde Nicaragua zijn onafhankelijkheid op het terrein van internationale betrekkingen, en deze uitingen van nationale soevereiniteit, die tegen de belangen van de VS ingaan, zijn een klap in het gezicht van de Noord-Amerikanen, met hun traditionele politieke arrogantie en hun systematische streven om hun wil aan de regio op te leggen.

Politieke landschap

In de periode tussen het opnieuw aan de macht komen van Ortega en de huidige crisis, die zijn regime doet wankelen, is het politieke landschap in Latijns-Amerika veranderd: van de ‘Draai naar Links’ naar de ‘Conservatieve Restauratie’. In Argentinië en Chili kwam rechts via verkiezingen aan de macht. In Haïti (2004), Honduras (2009), Paraguay (2012) en Brazilië (2016) gebeurde dat door middel van allerlei vormen van machtsontzetting, meestal, maar niet altijd, in samenwerking met hun Noord-Amerikaanse tegenhangers. Venezuela, de grote steunpilaar van Nicaragua, beleeft een van de zwaarste crises in zijn geschiedenis: bovenop de binnenlandse factoren komt nog eens de systematische druk die de Verenigde Staten en zijn Latijns-Amerikaanse bondgenoten sinds de staatsgreep van 2002 op de Bolivariaanse revolutie uitoefenen. De overwinning van Trump bemoeilijkte het dubbelspel van Ortega nog verder. Eind 2017 werd in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden de ‘NICA Act’ (Nicaragua Investment Conditionality Act) aangenomen, die additionele internationale leningen aan Nicaragua – van groot belang voor de economische groei van het land – moest blokkeren. Het is binnen die regionale context dat de Nicaraguaanse regering op de massale protesten van de bevolking met toenemend geweld reageert.

Eens te meer bleek hoe ingrijpend de Noord-Amerikaanse inmenging was

‘Ik voelde me vereerd in het gezelschap te verkeren van de Nicaraguaanse studentenleiders die hun leven wagen voor de vrijheid…’, zo luidt de tweet bij de foto waarop drie Nicaraguaanse studenten poseren met de Texaanse Republikein Ted Cruz. Nog breder is hun glimlach op de foto met Ileana Ros-Lehtinen (de drijvende kracht achter de NICA Act) of met Marco Rubio, twee mensen met wie ze zich ook lieten fotograferen tijdens hun bezoek aan de VS, dat gefinancierd werd door Freedom House, de aan de CIA gelieerde organisatie die in de jaren tachtig een vinger in de pap had van de zogenaamd ‘anticommunistische’ psychologische oorlog in Midden-Amerika en die zich tegenwoordig ook bemoeit met bepaalde groeperingen binnen de Venezolaanse oppositie. Dezelfde organisatie die de Argentijnse mediamagnaat Héctor Magnetto in 2016 vereerde met de Prijs voor Vrijheid van Meningsuiting. Ook het National Democratic Institute (NDI) en de National Endowment for Democracy (NED), twee studentenorganisaties uit de VS, zijn actief in Nicaragua.

Volgens officiële cijfers heeft de NED tussen 2014 en 2017 4,2 miljoen dollar aan verschillende lokale organisaties uitgedeeld. De Nicaraguaanse studenten brachten ook een bezoek aan El Salvador, waar ze een ontmoeting hadden met de burgemeester van de hoofdstad en gedeputeerden van ARENA, de Nationalistische Republikeinse Alliantie, die de harde kern vormt van politiek rechts in het land. De tournee zorgde voor heftige discussies binnen de Nicaraguaanse studentenorganisaties, want eens te meer bleek hoe ingrijpend de Noord-Amerikaanse inmenging was, terwijl tevens het gebrek aan leiderschap en de complexiteit van de binnenlandse verhoudingen aan het licht kwamen. Daarin schuilt het grootste obstakel voor een democratisch-politieke uitweg uit de crisis, die zowel het pact tussen de sociaal-economische elites als de Noord-Amerikaanse inmenging het hoofd kan bieden.

Ontoereikende stap

Nadat Daniel Ortega eind juli 2018 een deel van de wegversperringen en blokkades had weggeruimd, gaf hij te kennen open te staan voor het uitschrijven van een referendum over het vervroegen van de presidentsverkiezingen van 2021 naar 2019. Dat idee was een goede, maar ontoereikende politieke stap. Zonder politieke veranderingen die het democratisch bestel, op het vlak van de mensenrechten en de soevereiniteit van het volk, geloofwaardig maken, kan de crisis elk moment weer losbarsten. 

Recent verschenen