Het verhaal van de man die 14 maanden op de oceaan ronddobberde

360 Magazine

| Amsterdam | 17 november 2015

Er werd aan zijn verhaal getwijfeld, maar Salvador Alvarenga, een zesendertigjarige visser uit El Salvador, heeft inderdaad veertien maanden op de Grote Oceaan gedobberd. Hij at vogels en vis en dronk zijn eigen urine. De Amerikaanse auteur en journalist Jonathan Franklin schreef alles op in 438 days. Een voorpublicatie.

Keuze uit het archief

Op de oceaan ronddobberen willen we allemaal wel met deze hitte, maar liever geen veertien maanden. Dat was ook niet de bedoeling van Salvador Alvarenga, maar het overkwam hem wel en gelukkig kon hij zijn avontuur navertellen. Lees hier het verhaal van een levensechte Cast Away.

Terwijl ze op de motor door de lagune van de Marshalleilanden voeren, midden op de Grote Oceaan, keken de politieagenten naar het wezen dat voor hen op dek lag. Het leed geen twijfel dat deze man lange tijd op zee had vertoefd. Zijn haar was net een wilde bos stro, een en al klitten. Zijn woeste baard krulde alle kanten op. Hij had opgezette enkels en graatmagere polsen; hij kon nauwelijks lopen. Hij vermeed oogcontact en verborg geregeld zijn gezicht in zijn handen.

Salvador Alvarenga, een zesendertigjarige visser uit El Salvador, was veertien maanden eerder in Mexico in een klein bootje met een jongere vissersmaat de zee opgegaan. Nu werd hij van de plek waar hij was aangespoeld, op het Ebon-atol, op het zuidelijkste puntje van de Marshalleilanden, naar de dichtstbijzijnde stad gebracht. Hij bevond zich bijna elfduizend kilometer van de plek waar hij van land was gegaan.

Alvarenga had meer dan een jaar op de Grote Oceaan gedobberd en het licht van de maan zien opkomen en wegtrekken, en al die tijd had hij gevochten tegen eenzaamheid, depressies en gedachten aan zelfmoord. Maar de strijd om te overleven in een kleurrijke wereld van wilde dieren, levensechte hallucinaties en ongekende eenzaamheid had hem op geen enkele manier voorbereid op zijn status van wereldster, op de ongebreidelde nieuwsgierigheid naar zijn verhaal.

Goed einde

Dagen later stond Alvarenga de wereldpers te woord. Gekleed in een bruine slobbertrui, die zijn pezige lijf aan het oog onttrok, stapte hij van de politieboot aan wal, langzaam, maar zonder hulp. Er ging een golf van verbazing door de menigte, die een uitgemergeld en totaal verzwakt slachtoffer had verwacht. Alvarenga glimlachte even en zwaaide naar de camera’s. Verschillende mensen zagen gelijkenis met het Tom Hanks-personage in de film Cast Away. De foto van de bebaarde visser die de wal op schuifelde ging de hele wereld over. Binnen korte tijd kende vrijwel iedereen zijn naam.

Wie kan veertien maanden op zee overleven? Alleen een scenarioschrijver in Hollywood zou zo’n verhaal een goed einde kunnen geven. Ik vond het maar een vreemd verhaal, maar als verslaggever voor The Guardian zag ik me min of meer genoodzaakt me erin te verdiepen. Al snel bleek dat er tientallen mensen waren die Alvarenga hadden zien uitvaren, die zijn SOS-signaal hadden opgevangen. Toen hij duizenden kilometers verderop aanspoelde (in dezelfde boot waarin hij uit Mexico was vertrokken) wees hij elk verzoek om een interview resoluut van de hand – hij hing zelfs een briefje op de deur van zijn kamer in het ziekenhuis, waarin hij de pers smeekte hem met rust te laten.

Hij probeert zich niet druk te maken om de steeds grotere plas zeewater die om zijn enkels klotst

Later zou ik vele uren met Alvarenga doorbrengen, bij hem thuis in El Salvador, waar hij tot in details de vreselijke ontberingen beschreef van een verblijf van meer dan een jaar op zee. In de loop van meer dan veertig gesprekken schetste hij een beeld van zijn ongelooflijke overlevingstocht. Dit is zijn verhaal.

Jose Salvador Alvarenga, voor (1) en na (2) zijn schipbreuk. – © AFP; © Ola Fjedstad
Jose Salvador Alvarenga, voor (1) en na (2) zijn schipbreuk. – © AFP; © Ola Fjedstad

Op 18 november 2012, een dag nadat Alvarenga op zee door een zware storm is overvallen, probeert hij zich niet al te druk te maken om de steeds grotere plas zeewater die om zijn enkels klotst. Een onervaren zeeman zou misschien in paniek zijn gaan hozen 
en zich hebben laten afleiden van zijn voornaamste taak: zorgen dat de boot niet dwars op de golven komt te liggen. Alvarenga vaart al vele jaren en hij 
is zich ervan bewust dat hij het initiatief niet uit handen mag geven. Samen met zijn onervaren maat, Ezequiel Córdoba, probeert hij zo’n vijftig mijl uit de kust langzaam een weg terug te vinden.

Door het opspattende water en de overslaande golven staan er honderden liters zeewater in de boot, en het gevaar bestaat dat de boot zal zinken of kapseizen. Terwijl Alvarenga aan het roer staat is Córdoba als een bezetene bezig het water terug te scheppen in zee, waarbij hij slechts heel af en toe een paar tellen pauzeert om zijn schouderspieren wat rust te gunnen.

Alvarenga’s boot is een kleine acht meter, zo lang als twee pick-ups en zo breed als één pick-up. Zonder opbouw, zonder glas en zonder werkende verlichting is hij op open zee praktisch onzichtbaar. Aan dek staat een kist van fiberglas, ter grootte van een koelkast, vol verse vis: tonijn, goudmakreel en haai, hun vangst van de afgelopen twee dagen. Als ze die aan land weten te krijgen hebben ze genoeg geld om het een week uit te zingen.

De boot ligt vol spullen, waaronder een kleine 300 liter benzine, 60 liter water, 23 kilo sardientjes – bedoeld als aas – 700 vishaken, vele kilometers lijn, een harpoen, 3 messen, 3 hoosvaten, een mobiele 
telefoon (in een plastic zak om hem droog te houden), een gps-zendertje (niet waterdicht), een marifoon (met een batterij die voor de helft vol is), een paar zwengels voor de motor en 91 kilo ijs. Alvarenga heeft de boot in gereedheid gebracht samen met 
Ray Perez, zijn vaste maat en trouwe compagnon. Maar op het laatste moment moest Perez afzeggen. Alvarenga wil toch graag uitvaren en weet Córdoba mee te krijgen, een tweeëntwintigjarige jongen die Piñata wordt genoemd en die helemaal aan de andere kant van de lagune woont, waar hij in het dorp vooral bekendstaat als sterverdediger van het voetbalteam. Alvarenga en Córdoba hebben elkaar nog nooit gesproken, laat staan dat ze ooit samen hebben gewerkt.

Hij is ervan overtuigd dat de haaien hen zullen verslinden. 
Hij begint te krijsen

Gespannen manoeuvreert Alvarenga hen heel langzaam dichter naar de kust, waarbij hij als een surfer probeert de boot van de golven te laten glijden en ertussendoor te steken. Het weer verslechtert en Córdoba’s vastberadenheid begint te wankelen. Op momenten weigert hij te hozen en grijpt in plaats daarvan de reling vast, kotsend en huilend. Hij heeft ja gezegd in de hoop vijftig dollar te verdienen. Hij kan twaalf uur achtereen werken zonder ook maar een kik te geven, en hij is sterk en gezond. Maar deze bonkende, drijfnatte tocht terug naar de kust? Hij is ervan overtuigd dat hun kleine bootje aan stukken zal slaan en dat de haaien hen zullen verslinden. 
Hij begint te krijsen.

Geen gps, geen anker

Alvarenga blijft zitten, grijpt het roer stevig vast en is vast voornemens de storm uit te zitten – die inmiddels dusdanig is aangewakkerd dat havenmeesters langs de hele kust vissersboten geen toestemming meer geven om uit te varen. Na lange tijd ziet hij eindelijk dat het zicht wat beter wordt, dat het wolkendek wat opentrekt: hij kan kilometers ver over het water kijken. Om een uur of negen ’s ochtends ziet Alvarenga een berg opdoemen aan de horizon. Ze zitten op zo’n twee uur varen van de kust wanneer de motor begint te horten en te sputteren. Hij pakt de marifoon en roept zijn baas op. ‘Willy! Willy! Willy! De motor heeft het begeven!’

‘Rustig maar, man, geef me je coördinaten,’ antwoordt Willy, vanaf de kade in Costa Azul.

‘We hebben geen gps, hij werkt niet.’

‘Gooi een anker uit,’ instrueert Willy.

‘We hebben geen anker,’ zegt Alvarenga. Hij had wel gezien dat er geen anker aan boord was voordat ze de zee op gingen, maar hij dacht dat ze er toch niets aan zouden hebben omdat ze op diepe zee gingen vissen.

‘Oké, we komen je halen,’ antwoordt Willy.

‘Schiet een beetje op, ik hou het niet veel langer,’ roept Alvarenga. Dat zijn de laatste woorden van hem die de wal bereiken.

Terwijl de golven tegen de boot beuken gaan Alvarenga en Córdoba als team te werk. Met de ochtendzon zien ze hoe huizenhoge golven komen aanrollen en boven hun hoofd omslaan. De mannen zetten zich schrap tegen de zijkant van de open boot om hun evenwicht te bewaren.

Maar de golven zijn grillig, slaan soms halverwege om, bundelen hun krachten en tillen de mannen hoog de lucht in, alsof ze van drie hoog van het uitzicht genieten, waarna de golven hen naar beneden smakken met de snelheid van een lift waarvan plots de kabel knapt. Hun teenslippers bieden geen enkel houvast aan dek.

Alvarenga begrijpt dat hun vangst (bijna vijfhonderd kilo verse vis) de boot topzwaar en onstabiel maakt. Hij ziet geen kans om te overleggen met zijn baas en hij volgt zijn intuïtie: ze zetten alle vis overboord. Een voor een halen ze de vissen uit de koeling en slingeren de karkassen zo ver mogelijk weg. Het is 
nu nog gevaarlijker om overboord te vallen: de bloederige vissen trekken natuurlijk haaien aan.

Vervolgens gaan het ijs en de benzinevoorraad overboord. Alvarenga zet vijftig drijvers overboord bij wijze van geïmproviseerd ‘zeeanker’, dat op het water blijft liggen en zo voor enige weerstand en stabiliteit zorgt. Maar om een uur of tien ’s ochtends begeeft de marifoon het. Dat is nog voor het middaguur van de eerste dag van de storm die vermoedelijk zo’n vijf dagen zal aanhouden, weet Alvarenga. Dat de gps is uitgevallen, is erg vervelend. Dat de motor het niet meer doet is rampzalig. Zonder radiocontact zijn ze volledig op zichzelf aangewezen.

De storm smakt de mannen keer op keer van de ene kant van de boot naar de andere terwijl ze proberen het water uit de boot te hozen. Met steeds dezelfde spieren, steeds dezelfde beweging, uur na uur, weten ze misschien de helft van het water te lozen. Ze zijn de uitputting nabij, maar Alvarenga is ook razend. Uitzinnig van woede pakt hij de zware stok die normaal gesproken wordt gebruikt om vis te doden, 
en slaat op de kapotte motor in. Dan pakt hij de marifoon en de gps en gooit die van kwaadheid allebei overboord.

Sterren als houvast

De zon gaat onder en de storm blijft razen terwijl Córdoba en Alvarenga bevangen worden door de 
kou. Ze keren de ijskist ondersteboven en kruipen eronder. Ze zijn doorweekt en kunnen de vingers 
van hun koude handen nauwelijks meer krommen. Ze kruipen dicht tegen elkaar aan en slaan de benen om elkaar heen. Maar door het overslaande water komt de boot steeds dieper te liggen en om beurten verlaten de mannen de ijskist om een kwartier lang als een dolle te hozen. Het schiet niet echt op maar heel langzaam neemt de plas aan hun voeten iets af.

De duisternis maakt hun wereld kleiner en kleiner en een stormachtige, aflandige wind drijft de mannen steeds verder naar open zee. Zijn ze nu weer 
op de plek waar ze een dag eerder hebben gevist? Drijven ze in noordelijke richting naar Acapulco, 
of in zuidelijke richting naar Panama? Met enkel 
de sterren als houvast zijn ze niet langer in staat 
op de vertrouwde manieren afstanden te schatten.

Omdat ze geen aas en geen vishaken hebben, bedenkt Alvarenga een wel heel gewaagde manier om vis te vangen. Hij gaat over het gangboord van 
de boot hangen, speurt het wateroppervlak af naar haaien, en steekt dan zijn armen tot aan de schouders in het water. Met zijn borstkas stevig tegen het gangboord gedrukt houdt hij zijn handen heel stil, een centimeter of tien van elkaar. Als er een vis tussendoor zwemt slaat hij zijn handen tegen elkaar, drukt zijn nagels diep in de schubben. De meeste vissen weten te ontkomen maar Alvarenga wordt er steeds beter in en hij pakt de vissen en slingert ze in de boot terwijl hij uit de buurt probeert te blijven van hun tanden. Met het vissersmes maakt hij de vissen behendig schoon en snijdt ze in duimbrede repen die ze in de zon te drogen leggen. Ze eten de ene vis na de andere. Alvarenga propt zijn mond vol met rauwe vis en gedroogde vis. Hij merkt het verschil nauwelijks, en het interesseert hem ook niet echt. Als ze geluk hebben kunnen ze waterschildpadden vangen of de vliegende vis eten die sporadisch in de boot belandt.

Binnen enkele dagen gaat Alvarenga ertoe over zijn urine te drinken en hij spoort Córdoba aan zijn voorbeeld te volgen. Het is een beetje zout maar niet eens zo heel erg vies. Hij drinkt, plast, drinkt dat weer 
op en plast het weer uit, in een cyclus waardoor hij meent tenminste nog een beetje vocht binnen te krijgen. Maar in feite drogen ze er juist sterker door uit. Alvarenga was al veel langer op de hoogte van de gevaren van het drinken van zeewater. Hoe zeer ze ook smachten naar vocht, ze weten de verleiding te weerstaan om zelfs maar een paar slokken te nemen van de eindeloze hoeveelheden water om hen heen.

De boot waarin Alvarenga 438 dagen doorbracht. Na zijn aanspoeling werd aan boord een schildpad aangetroffen: belangrijk onderdeel van zijn dieet op zee. © Ione deBrum
De boot waarin Alvarenga 438 dagen doorbracht. Na zijn aanspoeling werd aan boord een schildpad aangetroffen: belangrijk onderdeel van zijn dieet op zee. © Ione deBrum

‘Ik had zo’n honger dat ik mijn eigen nagels opat, dat ik alle flintertjes doorslikte,’ vertelt Alvarenga me. Hij gaat ertoe over kwallen uit het water te halen. Hij schept ze met zijn handen uit zee en slikt ze in een keer door. ‘Ik voelde het branden boven in mijn slokdarm, maar uiteindelijk viel het nog best mee.’

Na ongeveer veertien dagen op zee ligt Alvarenga te rusten in de koelbox wanneer hij een geluid hoort. Plons, plons, plons. Het ritme van regendruppels op het deksel van de koelbox is onmiskenbaar. ‘Piñata! Piñata! Piñata!’ schreeuwt Alvarenga terwijl hij uit de koelbox kruipt. Zijn maat wordt wakker en helpt hem. De twee mannen scharrelen rond op het dek om het regenwateropvangsysteem in gereedheid te brengen waar Alvarenga in gedachten al twee weken aan werkt. Córdoba boent een grote grijze emmer schoon en zet hem met de opening naar boven aan dek. Boven hun hoofd pakken donkere wolken zich samen en na dagen urine en schildpaddenbloed te hebben gedronken en bijna te zijn omgekomen van de dorst, breekt de hemel open. De mannen zitten met open mond in de regen, rukken de kleren van hun lijf en nemen een douche in een goddelijke stortvloed van zoet water. Binnen een uur staat er drie centimeter water in de emmer, dan vijf centimeter. Lachend drinken de mannen om de paar minuten uit de emmer.

Maar nadat ze zich eerst te buiten gaan aan de watervoorraad nemen ze zich heilig voor het water strikt te rantsoeneren.

Na weken op zee zijn Alvarenga en Córdoba bedreven jagers die hebben geleerd onderscheid te maken tussen de verschillende soorten plastic die in het water drijven. Ze verzamelen alle lege waterflessen die ze maar kunnen vinden. Als er een volle, groene vuilniszak in hun buurt dobbert, grissen de mannen hem uit het water, trekken hem aan boord en scheuren het plastic open. In de zak zit een stuk uitgekauwde kauwgom. Ze delen het stuk, ter grootte van een amandel, en geven zich over aan een ongekende smaaksensatie. Onder een laag vettige, zompige troep treffen ze diverse schatten aan: een halve kool, een paar wortelen en een kwart liter melk – bijna bedorven, maar toch drinken ze het op. Het is het eerste verse voedsel in lange tijd. Eerbiedig eten ze de slappe wortelen.

Nu ze voor enkele dagen eten hebben gehamsterd, en al helemaal nadat ze een schildpad hebben gevangen en opgegeten, vinden Córdoba en Alvarenga enige tijd vertroosting in het schitterende landschap. ‘We praatten over onze moeders,’ zegt Alvarenga. ‘Hoe wij ons hadden misdragen. We baden God om vergiffenis dat we zulke slechte zoons waren geweest. We stelden ons voor dat we ze in onze armen konden sluiten, ze een kus konden geven. We beloofden harder te werken zodat zij niet meer zouden hoeven werken. Maar het was te laat.’

Na twee maanden op zee is Alvarenga eraan gewend geraakt om vogels en schildpadden te vangen en te eten, maar met Córdoba gaat het langzaam bergafwaarts, zowel geestelijk als lichamelijk. Ze zitten 
op dezelfde boot maar volgen elk een andere koers.

Een van de weinige foto’s die bekend zijn van Alvarenga’s scheepsmaat Ezequiel Córdoba. – © James Breeden, Corbis Images
Een van de weinige foto’s die bekend zijn van Alvarenga’s scheepsmaat Ezequiel Córdoba. – © James Breeden, Corbis Images

Córdoba is ziek geworden na het eten van rauwe zeevogels en heeft een drastisch besluit genomen: hij weigert nog te eten. Hij pakt met twee handen een waterfles vast maar hij heeft nauwelijks nog de energie en de levenslust om hem aan zijn lippen te zetten. Alvarenga biedt hem kleine stukjes vogelvlees aan en zo nu en dan een stukje schilpaddenvlees. Córdoba houdt zijn lippen stijf op elkaar. De depressie zet zijn lichaam op slot.

De twee mannen sluiten een pact. Als Córdoba het overleeft gaat hij naar El Salvador om de vader en moeder van Alvarenga op te zoeken. Als Alvarenga 
er levend uitkomt gaat hij terug naar Chiapas om op zoek te gaan naar Córdoba’s godsvruchtige moeder die met een evangelist is getrouwd. ‘Hij heeft me gevraagd zijn moeder te vertellen hoe erg hij het vond dat hij geen afscheid van haar kon nemen en dat ze geen tamales meer voor hem hoeft te maken – 
hij zei dat ze hem moest loslaten, dat hij weldra bij God zou zijn,’ vertelt Alvarenga.

Om het verlies van zijn maat aan te kunnen, doet Alvarenga domweg alsof het niet gebeurt. “Hoe voel je je nu?” vraagt hij aan het lichaam

‘Ik ga dood, ik ga dood, het duurt nu niet lang meer,’ zegt Córdoba op een ochtend.

‘Denk daar nou maar niet aan. Laten we gaan slapen,’ antwoordt Alvarenga, die naast Córdoba ligt.

‘Ik ben moe, ik wil water,’ kermt Córdoba. Zijn ademhaling is onregelmatig. Alvarenga pakt de waterfles en giet wat in Córdoba’s mond, maar die slikt het niet door. In plaats daarvan gaat hij languit liggen. Zijn lichaam begint te stuiptrekken. Hij kreunt en zijn lichaam verstijft. Ineens raakt Alvarenga in paniek. ‘Laat me niet alleen!’ schreeuwt hij Córdoba in zijn gezicht. ‘Je moet knokken om in leven te blijven. Wat moet ik doen als ik hier alleen achterblijf?’

Om het verlies van zijn maat aan te kunnen, doet Alvarenga domweg alsof het niet gebeurt. ‘Hoe voel je je nu?’ vraagt hij aan het lichaam.

Córdoba geeft geen antwoord. Enkele tellen later sterft hij, met zijn ogen open.

‘Ik zette hem overeind om te zorgen dat hij niet in het water viel. Ik was bang dat een golf hem overboord zou spoelen,’ vertelt Alvarenga. ‘Ik heb uren zitten huilen.’

De volgende ochtend kijkt hij strak naar Córdoba, in de punt van de boot. Hij vraagt aan het lijk: ‘Hoe voel je je? Heb je goed geslapen?’

‘Prima, en jij? Heb je al ontbeten?’ geeft Alvarenga hardop antwoord op zijn eigen vragen, alsof hij 
Córdoba is die uit het hiernamaals tot hem spreekt. De makkelijkste manier om het verlies te verwerken van zijn enige gezelschap is domweg te doen alsof hij nog in leven is.

Zes dagen na Córdoba’s dood is Alvarenga tijdens een maanloze nacht diep in gesprek met het lijk. Maar dan, alsof hij ontwaakt uit een droom, komt hij ineens met een schok tot de ontdekking dat hij met een dode praat. ‘Ik heb eerst zijn voeten gewassen. Zijn kleren kon ik nog gebruiken, dus ik heb hem zijn korte broek en zijn trui uitgetrokken. De trui heb ik zelf aangetrokken – de trui was rood, met kleine doodshoofdjes en gekruiste beenderen – en toen heb ik hem overboord gezet. Op het moment dat ik hem in het water liet glijden heb ik het bewustzijn verloren.’

Gekmakende schepenparade

Wanneer Alvarenga enkele minuten later weer bijkomt, is hij als de dood. ‘Wat moest ik in mijn eentje beginnen? Zonder iemand om mee te praten?’ zegt hij tegen me. ‘Waarom was híj overleden en niet ik? Ik had hem gevraagd om mee te gaan vissen. Ik voelde me verantwoordelijk voor zijn dood. Maar zijn wil om te leven en zijn angst voor zelfmoord (zijn moeder had hem op het hart gedrukt dat mensen die zelfmoord plegen nooit in de hemel komen) zorgen ervoor dat hij blijft zoeken naar oplossingen en dat hij de horizon blijft afspeuren naar schepen. Zonsopgang en zonsondergang zijn de beste momenten, wanneer wazige vormen aan de horizon scherp afgetekende vormen aannemen en de zon nog draaglijk is. Als zijn ogen zijn scherpgesteld kan Alvarenga zien dat een stipje aan de horizon een schip is. Als het schip dichterbij komt kan hij vaststellen wat voor soort schip het is – meestal een trans-Atlantisch containerschip – terwijl het voorbijkruipt. De zeeschepen, die op het oog moeiteloos het wateroppervlak doorsnijden, zonder zichtbare bemanning of bovendekse activiteit, doen haast denken aan drones boven zee. Elke keer als hij een schip ziet voelt Alvarenga de adrenaline door zijn aderen jagen en springt hij uren lang op en neer op het dek, driftig met zijn armen zwaaiend. Zo’n twintig verschillende containerschepen varen hem voorbij, maar de gekmakende schepenparade blijft hem keer op keer van hoop vervullen. Stormen beuken in op zijn bootje, maar naarmate hij verder op open zee komt lijken de stormen minder lang te duren en beter te hanteren.

Alvarenga laat zijn fantasie de vrije loop teneinde zijn verstand niet te verliezen. Hij fantaseert een alternatieve werkelijkheid bij elkaar die zo levensecht is dat hij later in alle oprechtheid zal zeggen dat hij lekkerder heeft gegeten dan ooit en de beste seks van zijn leven heeft gehad. Hij raakt er steeds bedrevener in zijn eenzame bestaan om te toveren in een fantasiewereld. Hij begint zijn ochtenden met een lange wandeling. ‘Ik liep heen en weer op de boot en stelde me voor dat ik over de wereld doolde. Op die manier kon ik mezelf wijsmaken dat ik tenminste ergens mee bezig was. Anders zou ik daar maar zitten en aan de dood denken.’ Met een bonte stoet van familieleden, vrienden en geliefden weet Alvarenga de barre realiteit op afstand te houden.

Als kleine jongen had hij van zijn opa geleerd hoe hij met behulp van de maanstanden de tijd kon bijhouden. Moederziel alleen op open zee weet hij precies hoeveel maanden hij al ronddobberde; hij weet dat hij vijftien maancycli heeft meegemaakt terwijl hij door onbekend gebied dwaalt. Hij is ervan overtuigd dat hierna de hemel zal volgen.

1. Briefjes die Alvarenda op zee schreef; en 2. het mes dat hij gebruikte. –  © J. Pearlman / The Telegraph
1. Briefjes die Alvarenda op zee schreef; en 2. het mes dat hij gebruikte. – © J. Pearlman / The Telegraph

Hij wordt meegevoerd op een stroming wanneer hij plotseling landvogels aan de hemel ziet verschijnen. Alvarenga blijft maar naar de lucht staren. Hij krijgt kramp in zijn nek. Uit de mist doemt een tropisch eiland op. Een lieflijk groene atol, een heuvel midden in een caleidoscoop van turkooizen wateren. Hallucinaties duren nooit zo lang. Zijn Alvarenga’s gebeden eindelijk verhoord? Koortsachtig gaat hij allerlei doemscenario’s af. De wind zou hem uit koers kunnen brengen. Hij zou terug kunnen drijven – dat zou niet voor het eerst zijn. Hij kijkt strak naar het land terwijl hij probeert allerlei details van de kustlijn te onderscheiden. Het is een klein eiland, niet veel groter dan een voetbalveld, schat hij. Het ziet er onherbergzaam uit, geen wegen, geen auto’s en geen huizen.

Met zijn mes snijdt hij de verweerde lijn met drijvers los. Het is een ingrijpend besluit. Op open zee, zonder drijfanker, kan hij gemakkelijk omslaan, zelfs in een lichte storm. Maar Alvarenga ziet heel duidelijk de kustlijn en hij gokt dat snelheid nu belangrijker is dan stabiliteit.

Binnen een uur is hij naar het strandje gedreven. Op tien meter van de kust duikt Alvarenga het water in en zwemt ‘als een waterschildpad’, totdat een grote golf hem optilt en hem ver op het strand smijt, als een stuk wrakhout. De golf rolt terug en Alvarenga ligt met zijn gezicht in het zand. ‘Ik graaide in het zand alsof het een kostbare schat was,’ zal hij me later vertellen.

Naakt kruipt de uitgehongerde visser over een tapijt van vochtige palmbladeren, scherpe stukken kokosnoot en geurige bloemen. Hij kan niet langer dan een paar tellen blijven staan. ‘Ik was volkomen uitgeteld en uitgemergeld,’ zegt hij. ‘Ik was niet meer dan een maag en ingewanden, met botten, en daaromheen een huid. Mijn armen waren vel over been. Mijn benen waren graatmager en niet om aan te zien.’

Alvarenga weet het zelf niet, maar hij is aangespoeld op Tile Islet, een eilandje dat deel uitmaakt van het Ebon-atol, op het zuidelijke puntje van de 1156 eilanden die samen de Republiek van de Marshalleilanden vormen, een van de meest afgelegen plekken op aarde. Een boot die vanaf Ebon op zoek gaat naar land moet ofwel vierduizend zeemijl in noordoostelijke richting varen om bij Alaska te komen of tweeënhalfduizend zeemijl in zuidwestelijke richting naar Brisbane, in Australië. Als Alvarenga Ebon had gemist, had hij ergens ten noorden van Australië rondgedobberd 
om misschien uiteindelijk in Papoea-Nieuw-Guinea aan land te komen – al is het waarschijnlijker dat hij nog drieduizend zeemijl door zou zijn gedobberd richting de oostkust van de Filipijnen.

Strompelend baant hij zich een weg door het struikgewas en staat dan ineens voor een klein kanaaltje dat van het strandhuis komt van Emi Libokmeto 
en haar man Russel Laikidrik. ‘Ik kijk op en zie daar een blanke man staan,’ zegt Emi, die op het eiland kokosnoten van hun bolster ontdoet en droogt. ‘Hij schreeuwt. Hij ziet er uitgehongerd en verzwakt uit. Mijn eerste gedachte was: hij is hiernaartoe komen zwemmen, hij is vast van een schip gevallen.’

Nadat ze elkaar heel behoedzaam zijn genaderd, vragen Emi en Russel hem binnen. Alvarenga tekent een boot, een man en een kustlijn. Dan geeft hij het op. Hoe kan hij met een stokje in het zand een reis van zevenduizend mijl over zee uitbeelden? Zijn ongeduld speelt op. Hij vraagt om medicijnen. Hij vraagt om een arts. Het stel glimlacht en schudt vriendelijk het hoofd. ‘Hoewel we elkaar niet verstonden, begon ik aan een stuk door te praten,’ vertelt Alvarenga me. 
‘Ik praatte maar en praatte, en we gierden het alle drie uit van het lachen. Ik weet niet precies waarom zij lachten. Ik lachte omdat ik was gered.’

Ebon-atol, een van de meest afgelegen plekken op aarde. – © Ola Fjeldstad
Ebon-atol, een van de meest afgelegen plekken op aarde. – © Ola Fjeldstad

Na een ochtend voor de drenkeling te hebben gezorgd en hem eten te hebben gegeven, vaart Russel over een lagune naar de hoofdstad, tevens havenstad, van het eiland Ebon, waar hij de burgemeester om hulp vraagt. Binnen enkele uren is er een heel team gevormd, compleet met politie en een verpleegster, om Alvarenga te redden. Men moet hem overhalen om met een boot mee terug te gaan naar Ebon. Terwijl men de verwilderde man een beetje probeert op te lappen en hem details over zijn reis probeert te ontfutselen, tipt een antropoloog uit Noorwegen die tijdelijk op het eiland verblijft, de Marshall Islands Journal.

Verslaggevers uit Hawaï, Los Angeles en Australië haasten zich naar het eiland om de vermeende schipbreukeling te interviewen. Verslaggevers proberen alle tot de verbeelding sprekende details te achterhalen en er wordt gevochten om de enige telefoonlijn die het eiland rijk is. Alvarenga’s verhaal bevat voldoende controleerbare gegevens om het geloofwaardig te maken: de aanvankelijke melding van een vermissing, de zoekactie, de afgelegde reis die overeenkomt met de oceaanstromingen, en het feit dat hij uitzonderlijk verzwakt is.

Maar op internet en in redactiekamers over de hele wereld brandt de discussie los: is dit de meest opmerkelijke overlever sinds Ernest Shackleton, of de grootste bedrieger sinds de Hitler-dagboeken? Overheidsinstanties weten Alvarenga’s baas op te sporen, die kan bevestigen dat het registratienummer van de boot waarin hij is aangespoeld overeenkomt met het nummer van de boot die op 17 november 2012 is uitgevaren om nooit meer terug te keren. _Guardian_-verslaggever Jo Tuckman interviewt Jaime Marroquín, hoofd van een opsporingsteam, die uitvoerig vertelt over de vertwijfelde zoektocht naar Alvarenga en Córdoba. ‘Het stormde verschrikkelijk,’ zegt Marroquín. ‘Na twee dagen moesten we opsporingsvluchten stopzetten omdat het zicht zo slecht was.’

Ik ga op onderzoek uit, praat met mensen her en der aan de kust van Mexico. Ik bestudeer medische rapporten, kaarten, praat met mensen die zijn gespecialiseerd in overlevingstechnieken – zowel mensen van de Amerikaanse kustwacht als de zogeheten Navy SEAL’s – en met Ivan MacFadyen en Jason Lewis, twee avonturiers die dat deel van de Grote Oceaan zijn overgestoken. Ik heb gesproken met oceanografen en vissers die bekend zijn in het gebied. Ze zeggen allemaal dat Alvarenga’s verslag van het leven op zee overeenkomt met wat zij zouden verwachten. Toen hij op de Marshalleilanden in het ziekenhuis werd opgenomen, is hij gebriefd door medewerkers van de Amerikaanse ambassade die zeggen te hebben geconstateerd dat Alvarenga’s zeer gehavende lichaam onder de littekens zat. ‘Hij heeft heel lang op zee vertoefd,’ zegt de ambassadeur van de Verenigde Staten.

Ondertussen gaat op de Marshalleilanden Alvarenga’s gezondheid steeds meer achteruit. Zijn benen en voeten zijn opgezet. De artsen vermoeden dat het weefsel zo lang met een watertekort heeft gekampt dat het nu alle vocht vasthoudt. Maar na elf dagen zijn de artsen van mening dat Alvarenga’s lichamelijke conditie stabiel genoeg is om naar El Salvador te reizen, waar hij herenigd zal worden met zijn gezin.

1. Bij het verlaten van de boot naar de bewoonde wereld. –  © US Embassy, Majuro; 2. Eerste radiocontact. – © Ola Fjeldstad; 3. – © Marshall Island Journal
1. Bij het verlaten van de boot naar de bewoonde wereld. – © US Embassy, Majuro; 2. Eerste radiocontact. – © Ola Fjeldstad; 3. – © Marshall Island Journal

Er wordt vastgesteld dat hij aan bloedarmoede lijdt en de doktoren vermoeden dat zijn lever is geïnfecteerd met parasieten door zijn dieet van rauwe schildpad en rauwe vogels. Alvarenga is ervan overtuigd dat de parasieten naar zijn hoofd kunnen stijgen en zijn hersenen kunnen aantasten. Hij kan niet goed slapen en hij moet veel aan de dood van Córdoba denken. Het is een heel ander verhaal om in je eentje te moeten vieren dat je het hebt overleefd. Zodra hij voldoende is aangesterkt reist hij naar Mexico om zijn belofte in te lossen en de boodschap over te brengen aan Anna Rosa, de moeder van Córdoba. Hij blijft twee uur bij haar en beantwoordt al haar vragen.

Het leven aan wal is niet eenvoudig: Alvarenga is maanden in shock geweest. Hij heeft een diepe angst ontwikkeld, niet alleen voor de zee, maar ook voor alleen al de aanblik van water. Hij slaapt met het licht aan en hij kan niet alleen zijn. Niet lang nadat hij aan land is gekomen neemt hij een jurist in de arm om de mediaverzoeken af te handelen die hem van over de hele wereld bereiken. Later besluit hij zich door iemand anders te laten vertegenwoordigen, en de eerdere jurist dient een claim in van enkele miljoenen wegens contractbreuk.

Pas een jaar later, als de mist in zijn hoofd enigszins is opgetrokken en hij op de kaart zijn tocht over de Grote Oceaan probeert na te trekken, dringt enigszins tot Alvarenga door wat een onvoorstelbare reis hij heeft gemaakt. Hij heeft 438 dagen op de rand van de waanzin gebalanceerd. ‘Ik had te kampen met honger en dorst en een ongekende eenzaamheid, maar toch heb ik niet de hand aan mezelf geslagen,’ zegt Alvarenga. ‘Je leeft maar één keer – dus je moet er het beste van zien te maken.’

Het boek 438 days van Jonathan Franklin wordt uitgegeven door Atria books, een imprint van Simon & Schuster, New York.

Recent verschenen