Waarom we vaker met vreemden moeten praten

© Nikola Johnny Mirkovic / Unsplash

The Atlantic

| Boston | Joe Keohane | 02 september 2021

Velen van ons zijn opgevoed met het idee dat onbekenden gevaarlijk en eng zijn. Maar wat zou er gebeuren als we dat idee loslaten en vreemden gaan zien als een mogelijke bron van troost en saamhorigheid?

Het grootste deel van haar leven heeft Nic andere mensen gemeden. Ze werd grootgebracht door een opvliegende vader en een moeder die haar eigen trauma op haar dochter projecteerde. Die combinatie heeft Nic angstig en eenzaam gemaakt. ‘Mijn primitieve brein was zo geprogrammeerd dat ik voor iedereen bang was, omdat ik had geleerd dat mensen slecht zijn en je pijn doen,’ vertelt ze me. (Nic heeft me gevraagd alleen haar voornaam te gebruiken, om haar privacy te beschermen.)

Nics angst is niet ongebruikelijk in een land waar belangrijke lessen over ‘het gevaar van onbekenden’ erin kunnen resulteren dat je iedereen die je niet kent beschouwt als een potentieel gevaar. Maar Nic zag in dat dit een ongezonde houding is en heeft stappen gezet om zich te kunnen verhouden tot de rest van de wereld. Toen ze ouder werd, ging ze reizen, op zoek naar nieuwe contacten.

Op haar zeventiende ging ze tien dagen met haar klasgenoten naar Europa en het viel haar op dat de mensen daar geregeld een praatje met haar aanknoopten. ‘Als de mensen in Europa zomaar met me wilden praten, ben ik misschien toch niet zo slecht,’ dacht ze. ‘En misschien ga ik niet per se dood als ik zelf eens iemand aanspreek.’

Ze ging vaker op reis en leerde meer mensen kennen. Ze was altijd gespannen, voelde angst en zette zich schrap voor het ergste, maar het ging telkens goed. Ze kwam erachter dat onbekenden, anders dan wat haar altijd was voorgehouden, helemaal niet eng of gevaarlijk zijn. Sterker nog, ze boden haar troost en een gevoel van saamhorigheid. Ze verruimden haar wereld.

‘Greyhound Therapy’

Nic heeft hier tegenwoordig een naam voor: ‘Greyhound Therapy’. Die term verwijst letterlijk naar gesprekjes met degene die naast je in de Greyhound-bus zit, maar is net zo goed van toepassing op gesprekken met andere onbekenden op andere plekken – in een restaurant, bij een bushalte, in een supermarkt.

Deze manier van contact maken heeft haar leven veranderd. In tijden waarin ze het moeilijk heeft zoekt ze troost bij onbekenden en probeert zo ‘de eenzaamheid op afstand te houden’, vertelt ze me.

‘En werkt dat?’ vraag ik.

‘Ik kom vaak thuis met de meest fantastische verhalen’

‘God, ja,’ zegt ze. ‘Ik kom vaak thuis met de meest fantastische verhalen – oké, ik heb niemand om ze mee te delen, maar die verhalen zelf neemt niemand me meer af.’

Nics ervaring is veelzeggend. Uit een enorme hoeveelheid onderzoek blijkt dat de kwaliteit van iemands sociale contacten van grote voorspellende waarde is voor zijn geluk en welbevinden. In de meeste van die onderzoeken is echter alleen gekeken naar hechte banden: met familie, vrienden of collega’s.

De afgelopen vijftien jaar zijn wetenschappers zich gaan afvragen of interactie met onbekenden goed voor ons is: niet als vervanging van die hechte banden, maar als aanvulling erop. De resultaten van die onderzoeken zijn opmerkelijk. Keer op keer blijkt dat we ons na een praatje met een onbekende gelukkiger voelen, meer onderdeel van de samenleving, dat we er mentaal scherper van worden, gezonder, minder eenzaam, dat het ons vertrouwen geeft en optimisme. Toch aarzelen velen van ons, net als Nic aanvankelijk deed, voor ze dergelijke interacties aangaan, al helemaal sinds het coronavirus ons sociale leven zo aan banden heeft gelegd.

‘Onderschat nooit het belang van een positieve connectie’

Tegenwoordig is Nic een succesvolle verpleegkundige die als geen ander in staat is contact te maken met haar patiënten. Ze is getrouwd met een lieve, sociale man. Ze reist nog altijd graag en probeert dan de mensen die naast haar zitten te peilen, of de mensen die in hun eentje aan een tafeltje of aan de bar zitten. Als die mensen een koptelefoon op hebben of ongeïnteresseerd lijken, laat ze hen met rust. Maar als ze ontvankelijk lijken, zegt ze: ‘Hallo, ik ben Nic’ en dan ziet ze wel hoe het verder loopt.

Ze is niet overmoedig of naïef en ze is goed in staat mensen in te schatten, voelt het snel aan als er iets niet goed zit. Maar de gesprekken verlopen meestal prima, wat haar sterkt in het idee dat er veel goeds is in de wereld en dat mensen zich verbonden kunnen voelen met anderen. Ze zegt dat deze ervaringen haar een waardevolle les hebben geleerd: ‘Onderschat nooit het belang van een positieve connectie, hoe klein ook.’

Minimale sociale interacties

In de psychologie wordt het soort uitwisselingen waar Nic het over heeft ‘minimale sociale interacties’ genoemd. Psycholoog Gillian Sandstrom ervoer zo’n tien jaar geleden een vergelijkbare openbaring. Zij was opgegroeid in Canada, bij extraverte ouders die graag een praatje aanknoopten met onbekenden. Sandstrom, die zichzelf altijd als introvert had beschouwd, realiseerde zich op een dag dat ze altijd naar de grond keek als ze over straat liep. ‘Wat stom eigenlijk, dacht ik,’ zegt ze. Dus besloot ze oogcontact met mensen te maken en ze merkte al snel dat dat eigenlijk heel prettig was. Na niet al te lange tijd begon ze ook met onbekenden te praten. Het verbaasde haar hoe makkelijk en leuk dat was.

In de metro zag ze een keer een vrouw met een doos kunstig versierde cupcakes, en daar vroeg ze iets over. ‘Ik weet niet meer precies hoe het gesprek liep, maar ik leerde van haar dat mensen op struisvogels kunnen rijden,’ zegt Sandstrom. ‘Ik was verkocht. Het was gewoon een ontzettend leuk gesprek. Dat wilde ik vaker.’ Later, tijdens een stressvolle periode in haar studie, putte Sandstrom troost uit een nog kleiner, terugkerend contactmoment: zwaaien en glimlachen naar een vrouw met een hotdogkraampje, waar ze elke dag langs kwam. ‘Ik merkte dat het me een goed gevoel gaf: ik zag haar en zij liet merken dat ze mij ook zag. Ik had echt een gevoel van: hier ben ik thuis.’

De proefpersonen die een praatje hadden gemaakt zeiden dat ze er een beter humeur van kregen

Sandstrom besloot zich in dit fenomeen te verdiepen. Samen met de begeleider van haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Brits-Columbia vroeg ze een groep volwassenen een praatje te maken met de barista als ze ’s ochtends hun koffie haalden. De onderzoekers hadden het idee dat we onszelf een ‘verborgen bron van saamhorigheid en geluk’ ontzeggen door geen contact te leggen met de mensen achter de bar – door ze in feite niet als mensen te behandelen maar als gevoelloze servicemachines. Daar bleken ze gelijk in te hebben. De proefpersonen die een praatje hadden gemaakt met de barista zeiden dat ze er een sterker gevoel van gemeenschapszin en een beter humeur van kregen, en waren ook nog eens tevredener over de algehele ervaring van het koffie halen.

Lees ook:

Andere onderzoekers zijn tot vergelijkbare conclusies gekomen. In een experiment dat psycholoog Nicholas Epley van de Universiteit van Chicago samen met zijn toenmalige studente Juliana Schroeder uitvoerde, kreeg een groep mensen de opdracht om in het openbaar vervoer een praatje aan te knopen met medereizigers. Ook deze mensen maakten melding van een beduidend aangenamere, positievere reis dan de groep die dat niet had gedaan. De gesprekjes duurden gemiddeld maar liefst 14,2 minuten en een overweldigende meerderheid van de deelnemers vond hun onbekende gesprekspartner aardig. Allerlei verschillende persoonlijkheidstypen hadden het naar hun zin.

De sceptici onder ons zullen nu waarschijnlijk denken wat ik ook dacht toen ik deze onderzoeken voor het eerst las: natuurlijk, een gesprekje met een onbekende kan leuk zijn als jij degene bent die het gesprek is begonnen. Maar vindt de ander het ook leuk? We hebben allemaal weleens in een kleine ruimte gezeten met iemand die onophoudelijk aan het woord is en blind is voor hints dat de ander daar niet voor in de stemming is.

Als praten met onbekenden zo prettig is, waarom doen mensen het dan niet vaker?

Om erachter te komen of beide partijen deze interacties waarderen, bedachten Epley en Schroeder een ander experiment. Deelnemers moesten kleine taken verrichten die niets met het bewuste onderzoek van doen hadden en konden tussendoor even pauzeren in een wachtkamer. Sommige deelnemers kregen te horen dat ze een praatje moesten beginnen met de ander die in de wachtkamer zat, een ander deel van de deelnemers kreeg te horen dat ze juist niet mochten praten; de mensen die al in de wachtkamer zaten, hadden geen instructies gekregen. De mensen die een praatje maakten – zowel de mensen die het gesprek waren begonnen als de mensen die werden aangesproken – meldden een duidelijk prettigere ervaring dan de mensen die hadden gezwegen.

Als praten met onbekenden zo prettig is – en zo goed voor ons – waarom doen mensen het dan niet vaker? Dat is een grote vraag, die samenhangt met kwesties als etniciteit, klasse en gender, cultuur, bevolkingsdichtheid en decennia van (soms terechte) waarschuwingen voor onbekenden. Maar in de kern lijkt het antwoord tweeledig: we gaan ervan uit dat onbekenden ons niet leuk zullen vinden, en we gaan er ook van uit dat wij hen niet leuk zullen vinden.

‘Liking gap’

In een onderzoek van Epley en Schroeder waren de deelnemers die in het openbaar vervoer met onbekenden moesten praten bang dat die onbekenden het geen leuk gesprek zouden vinden. Ze voorspelden dat gemiddeld minder dan de helft van de mensen die ze benaderden met hen zou willen praten. Ze verwachtten dat het moeilijk zou zijn om een gesprek aan te knopen. Maar in de praktijk bleken de mensen open te staan voor een gesprek, niet één van de deelnemers ving bot.

Een vergelijkbaar fenomeen – de zogeheten ‘liking gap’ – deed zich voor in Sandstroms werk met een andere groep psychologen, onder leiding van Erica Boothby. Uit dat onderzoek bleek dat de deelnemers aan het experiment (met name de verlegen deelnemers) het idee hadden dat zij de onbekende leuker vonden dan andersom. Die misvatting weerhoudt mensen ervan dit soort interacties aan te gaan, en op die manier ontzeggen ze zichzelf niet alleen de kortstondige boost van geluk en saamhorigheidsgevoel, maar ook de langetermijneffecten zoals het ontmoeten van nieuwe vrienden, geliefden of zakenpartners.

Hier speelt ook nog een diepere oorzaak. Deelnemers aan deze onderzoeken hadden zeer lage verwachtingen van het gesprekje zelf. Toen Epley en Schroeder forenzen vroegen hoe ze zich zouden voelen als ze met een onbekend iemand zouden praten, in plaats van in zichzelf gekeerd te blijven, zei vrijwel iedereen die zich daar een voorstelling van probeerde te maken dat een praatje met een onbekende de reis er bepaald niet leuker op zou maken. Die verwachting is veelzeggend. Waarom kijken we er zo van op dat een onbekende benaderbaar, aardig en interessant kan zijn?

Met name in steden hebben mensen de neiging onbekenden als een obstakel te zien

Een deel van de inspiratie voor de experimenten in de metro, vertelde Schroeder me, was de gedachte dat het ‘in feite een vorm van ontmenselijking is om te worden omringd door mensen zonder contact met hen te leggen’. Het is ontmenselijkend voor mij, omdat ik een kans misloop een sociaal wezen te zijn – wat in mijn aard zit – en het is ontmenselijkend voor de ander, omdat ik nooit meer dan een glimp opvang van zijn volledige mens-zijn. Met name in steden hebben mensen de neiging onbekenden als een obstakel te zien, aldus Schroeder, en daarom praten we niet met hen. En omdat we niet met hen praten, dringt het nooit echt tot ons door dat zij feitelijk ook mensen zijn.

Dat is het probleem van de zogeheten ‘lesser minds’, zoals Epley en psycholoog Adam Waytz het in 2010 noemden. De theorie luidt als volgt: omdat we niet kunnen zien wat er in het hoofd van een ander gebeurt, hebben we ‘de neiging, die universeel lijkt te zijn, ervan uit te gaan dat de ander in intellectueel opzicht minder ontwikkeld is en oppervlakkiger dan wijzelf’, aldus Epley in zijn boek Mindwise: How We Understand What Others Think, Believe, Feel, and Want uit 2014. Misschien verklaart dat waarom we verwachten dat het contact met onbekenden moeizaam zal verlopen: onbewust denken we dat ze gewoon niet zo veel te bieden hebben.

Praatgroepen

Sandstrom had een andere (en simpelere) verklaring voor het feit dat we niet met onbekenden praten: ze was van mening dat mensen gewoon niet weten hoe dat moet. Daarom besloot ze hun dat te leren. In samenwerking met de inmiddels ter ziele gegane Londense groep Talk to Me organiseerde Sandstrom een reeks bijeenkomsten om duidelijk te maken hoe leuk het kan zijn om met een onbekende te praten – en om meer te leren over de reden waarom mensen daarvoor terugdeinzen. Inmiddels heeft ze verschillende technieken ontwikkeld om die angsten het hoofd te bieden. Zo zegt ze bijvoorbeeld tegen mensen dat ze hun nieuwsgierigheid moeten volgen: iets opmerken, een compliment maken of een vraag stellen. Wel laat ze mensen meestal zelf een aanpak bedenken. Zodra de eerste hobbel is genomen, blijkt de rest bijna vanzelf te gaan. ‘Soms zijn ze nauwelijks meer te stuiten,’ zegt ze. ‘Op een gegeven praten ze maar door. Echt geweldig.’

Sandstrom heeft successen geboekt met deze sessies, maar in haar streven naar duurzame verandering liep ze op tegen een lastig obstakel: de sociale norm waar het gaat om praten met onbekenden, het idee dat je dat gewoon niet doet. De deelnemers aan haar experimenten hebben telkens opnieuw positieve ervaringen, maar ‘als je mensen vraagt naar het volgende gesprek, maken ze zich toch weer zorgen,’ zegt ze. Dus probeerde ze een situatie te creëren waarin praten met onbekenden, enkel en alleen door de herhaling, zo’n natuurlijke handeling wordt dat mensen het uit gewoonte gaan doen, zonder de gebruikelijke angsten. De truc, meent zij, is ‘mensen heel veel gesprekken te laten voeren’.

‘Onbekenden zijn over het algemeen vriendelijk en behulpzaam,’ verklaarde een van de deelnemers

Met behulp van een app, GooseChase, zette Sandstrom een soort speurtocht op touw, met een lijst van heel diverse mensen met wie de deelnemers een gesprek moesten voeren: goedlachse mensen, mensen die er artistiek uitzien, mensen met hun armen vol spullen, mensen die verdrietig lijken, mensen die er aardig of modieus uitzien, mensen die een tattoo hebben of een ‘prachtige stropdas’ dragen. Ook nu logen de resultaten er niet om. De deelnemers vonden het veel makkelijker dan verwacht om een gesprek met een onbekende aan te knopen en gaande te houden, en de gesprekken duurden bovendien drie keer zo lang als verwacht. Zo’n 80 procent zei iets nieuws te hebben geleerd, 41 procent zei contactgegevens te hebben uitgewisseld. Sommige deelnemers werden vrienden, gingen samen uit, gingen samen koffiedrinken.

Zoals Sandstrom al had voorspeld, gingen de deelnemers veel minder pessimistisch aankijken tegen het idee een gesprek aan te knopen met een onbekende. Een week nadat ze alle verschillende soorten mensen op hun lijstje hadden afgevinkt, hadden de deelnemers meer vertrouwen in hun eigen gespreksvaardigheden en waren ze minder bang om afgewezen te worden. Ook hun kijk op andere mensen was veranderd. Zoals een van de deelnemers in de evaluatie schreef: ‘Onbekenden zijn over het algemeen vriendelijk en behulpzaam.’

Bij het lezen van alle evaluaties van Sandstroms onderzoek proefde ik steeds iets wat een licht gevoel van opluchting leek. Ik herkende dat gevoel, omdat ik mezelf ook al geregeld had afgevraagd waarom ik zo’n prettig licht gevoel kreeg als ik een leuk gesprekje had gevoerd met een onbekende. Toen ik Sandstrom hiernaar vroeg, zei ze iets wat me terugvoerde naar het verhaal van Nic, haar onveilige jeugd en haar ervaring met Greyhound Therapy. ‘Volgens mij komt die opluchting voort uit het feit dat we van jongs af aan de boodschap meekrijgen dat de wereld een gevaarlijke plek is. En dan voer je een gesprekje met een willekeurig iemand, en dat blijkt dan leuk te zijn, en dan heb je zoiets van: misschien is het allemaal zo erg nog niet.’

Lees ook:

Recent verschenen