Hoe Roel van Duijn zich van een provo ontpopte tot een radicale realist

© Getty Images

Süddeutsche Zeitung

| München | Thomas Kirchner | 10 mei 2024

Roel van Duijn, voormalig pacifist en medeoprichter van Provo, verlangt tegenwoordig naar atoomwapens om Poetin te stoppen. De rode draad door zijn leven is zijn strijd tegen de consumptiemaatschappij en elke vorm van autoritair gezag.

De jaren zestig: Vietnam, de studentenbeweging, seksuele bevrijding. Jonge mensen die genoeg hebben van de bedompte wereld van hun ouders, dromen van een radicaal andere wereld. Vraag je in Duitsland naar de politieke helden van die periode, dan vallen namen als Rudi Dutschke en Daniel Cohn-Bendit. In Nederland was het er maar één: Roel van Duijn, medeoprichter en ideoloog van Provo, een protestbeweging die de overheid uitdaagde met humoristische acties.

Hoewel Provo maar kort bestond, van 1965 tot 1967, heeft de beweging het land veranderd. Foto’s van Van Duijn uit die tijd – donkere baard, haar tot op de schouders, een rond fondsbrilletje op de neus – behoren tot het collectieve geheugen van de Nederlanders. Hij heeft, zoals de auteur Max Pam schrijft, ‘de hearts and minds beïnvloed van zijn generatie en van vele generaties daarna’.

Roel van Duijn reageert snel op een verzoek om een interview. Je vraagt je af waar je hem zult ontmoeten. Op een woonboot in Amsterdam? Of in een van die bruine cafés waarin oudere intellectuelen graag rondhangen? Misschien drink je een borreltje met hem of spelen we een partijtje schaak? In plaats daarvan word je uitgenodigd in Mittelrode, een dorp bij Fulda.

De rode draad: zijn strijd tegen de consumptiemaatschappij – en elke vorm van autoritair gezag.

Dat Van Duijn uitgerekend in de Duitse provincie terecht is gekomen, zegt iets over deze man die vol verrassingen zit. Volgens een pas verschenen biografie van Marc Wildemeersch was of is hij ban-de-bomactivist, journalist, tijdschriftuitgever, politicus, bioboer, psychotherapeut, historicus, auteur van bijna dertig boeken en opiniemaker. Een revolutionair – en groot democraat; een ex-pacifist die tegenwoordig atoomwapens voor Europa wil om Poetin te stoppen; een rusteloze man die veel dingen eerder in de gaten had dan anderen. Een ‘ziener’ noemt Wildemeersch hem zelfs. De rode draad: zijn strijd tegen de consumptiemaatschappij – en elke vorm van autoritair gezag.

Vrijzinnigheid

Grijze wolken hangen in de winterse hemel boven Hessen. De taxi stopt voor een rijtjeshuis, een vrouw doet de deur open. Dorothee Becker is de vierde echtgenote van Van Duijn, het huis is van haar. Haar man staat achter haar, een gesoigneerde heer met een baard van drie dagen. Een wollen trui met een overhemd eronder, Birckenstocks aan de voeten. De blik in zijn ogen is klaarwakker, schalks. Er zit ook iets melancholieks in, maar niet treurig. 

Roeland Hugo Gerrit van Duijn, roepnaam Roel, wordt in 1943 geboren in het door de Duitsers bezette Den Haag en groeit op in de schaduw van de wereldoorlog, in een tijd waarin de Nederlanders nog grotendeels in traditionele, paternalistische verhoudingen leven. Zijn vrijzinnigheid heeft hij van zijn ouders, die aanhangers zijn van de theosofe Helena Blavatsky. Thuis gaat het vaak over karma en reïncarnatie; hijzelf vindt de mystieke leer ‘interessant’, maar ‘te autoritair’.

Zijn vader, een veelzijdig intellectueel, wil dat zijn vijf kinderen kunstenaars worden, zoon Roel gaat naar het Haagse Montessorilyceum. Op zijn achttiende sluit hij zich aan bij de ban-de-bombeweging en neemt deel aan de eerste sit-ins in het land. Als hij op de brommer naar Amsterdam rijdt om de volgende actie te organiseren, wordt hij in 1961 van school gestuurd. Kort voor het eindexamen. Zijn vader is woedend. De uitsluiting raakt de jongeman hard. Onlangs heeft het lyceum hem het diploma alsnog ceremonieel uitgereikt, vertelt hij stralend.

Hij studeert kunstgeschiedenis en filosofie en propageert het leven in communes en de vrije liefde

Van Duijn haalt het eindexamen op een andere manier in. Hij leest nu anarchisten als Bakoenin, studeert kunstgeschiedenis en filosofie en propageert het leven in communes en de vrije liefde. Hij wordt redacteur van het oude anarchistische tijdschrift De Vrije en verzet zich tegen de spelling van de Nederlandse taal; hij schrijft liever fonetisch. Volgens hem is het proletariaat vervallen tot kleinburgerlijk consumentendom (het ‘klootjesvolk’). De nieuwe dragers van de revolutie zijn het ‘provotariaat’, bestaande uit beatniks, studenten, kunstenaars, nozems, bohemiens en andere vrije geesten. 

Midden 1965 richtten hij, Rob Stolk en een dozijn medestrijders een eigen tijdschrift op; de naam Provo nemen ze over van de psycholoog Wouter Buikhuisen. In elk nummer kondigen ze nieuwe ‘provocaties’ aan, schimpscheuten tegen het overheidsgeweld, geweldloos en ‘ludiek’, zoals de Nederlanders zeggen: speels. De politie vindt het niet leuk en reageert totaal overtrokken. Een vrouw die krenten, symbolen van naastenliefde, uitdeelt aan voorbijgangers, wordt gearresteerd. Een man krijgt drie maanden gevangenisstraf omdat hij het woord ‘imaazje’ in het openbaar mompelt. Dat is een toverwoord van de provo’s: het gaat hun om het ‘image’. Ze willen beelden scheppen, zoeken de publiciteit.

Wittekippenplan

Typisch Provo zijn de ‘witte plannen’, toespelingen op de kleur van onschuld en geweldloosheid. Een mengsel van spel en ernst, van kunst en activisme, ze zijn hun tijd vooruit. Hun wittekippenplan – politieagenten die ook sociaal werkers zijn – wordt dertig jaar later realiteit. De witte gratis fietsen die ze in de stad uitzetten als protest tegen de autosamenleving zijn voorlopers van de huidige uitleensystemen. Het wittekinderenplan, de door ouders geleide, anti-autoritaire Provo-crèches, krijgt later navolging in West-Berlijnse ‘Kinderläden’.

Provo bestaat uit enkele tientallen activisten, met sympathisanten als de schrijver Harry Mulisch. In België en Zweden vinden ze navolging. De beweging geldt als laboratorium voor het vrije, avontuurlijke leven. Maar al in mei 1967 wordt ze opgeheven. Er is interne onenigheid, en de verrassing is eraf. Een tijdje ligt Van Duijn depressief in bed, tot zijn arts hem naar een boerderij stuurt – ‘het geniaalste advies dat ik ooit heb gekregen’. De boer vertelt hem over de kabouters, die goedgemutste kleine mannetjes of dwergjes die in de grond zouden wonen en die in veel oude kinderboeken voorkomen. Die zijn ‘belangrijk voor de plantengroei’, fluistert de boer hem in.

Van Duijn gaat een licht op: die kaboutertjes als verzoening van cultuur en natuur, van stad en platteland, zo zou de revolutie voortgezet kunnen worden. Hij stelt een manifest op en richt in 1969 de Kabouterbeweging op. Ze verklaren Amsterdam tot ‘kabouterstad’, en willen het autoverkeer tegengaan. Ze blokkeren straten, markeren ‘kankergrenzen’ op verkeersborden, planten bomen op rotondes. Ze verkopen onbespoten groenten en fruit in kabouterwinkels, de eerste biologische winkels. In 1970 roepen ze de ‘Oranjevrijstaat’ uit, een alternatieve, imaginaire staat met een eigen volkslied, een ‘Volksuniversiteit voor Sabotage’ en twaalf ‘volksdepartementen’ die dienen als verzamelplaats voor burgerinitiatieven.

Hij krijgt het aan de stok met iedereen, de burgemeester noemt hem een ‘terrorist’ 

Na twee jaar valt ook de Kabouterbeweging uit elkaar. Van Duijn blijft in de Amsterdamse politiek, hij strijdt voor een leefbare stad. En voor wind- en zonne-energie, ‘in een tijd waarin men zei dat dat een terugval naar de middeleeuwen zou zijn’. Hij sluit zich aan bij de nieuw opgerichte Groenen, maakt zelfs deel uit van de regerende coalitie. Hij krijgt het aan de stok met iedereen, de burgemeester noemt hem een ‘terrorist’. 

Autoritair

In 2008, op zijn 65e, verlaat hij de politiek. Hij is niet machtsbewust genoeg, zegt hij. ‘Macht vond ik gevaarlijk, ik heb die altijd bekritiseerd.’ Bij Provo en de Kabouters vonden sommigen hem autoritair. Dat trok hij zich aan. ‘Ik was degene met de ideeën, dan ben je vanzelf aanvoerder. Misschien heb ik me te snel schuldig gevoeld. Ik was toch een bescheiden alfamannetje.’

Ook zijn privéleven zit vol breuken. Na jaren van vrije liefde komt Van Duijn aan het eind van de jaren zeventig tot de conclusie dat het ‘tijd voor monogamie’ is. Met zijn toenmalige partner kreeg hij twee zonen. Een van hen is geestelijk gehandicapt. Ze hebben geldzorgen. Van Duijn is geen moderne familieman, niet iemand die graag de was doet en op de kinderen past. ‘Ik wil schrijven, werken, met mensen over ideeën praten,’ zegt hij. Hij weet dat dat niet goed samengaat met het verheven doel om de gelijkheid van man en vrouw te realiseren.

De relatie loopt stuk, hij trouwt met een ander, krijgt een dochter, laat zich scheiden, studeert opnieuw, ditmaal rechten. Op de volgende vrouw is hij zo verliefd dat hij instort als zij hem in 2003 verlaat. Zijn verdriet verwerkt hij in een boek over liefdesverdriet, een fenomeen waarmee hij voortaan professioneel aan de slag gaat. Hij helpt ‘honderden mensen’ tegen betaling om over hun verdriet heen te komen. Zijn raad is: ‘meer van jezelf houden dan van iemand die niet van jou houdt’.

Daarnaast zoekt hij verder naar de ‘ideale partner’. Hij leert een Turkse kennen, dan een Russin, met wie hij in 2006 trouwt. Als auteur richt hij zich op de tijd van het nationaalsocialisme. Hij schrijft uiteindelijk het levensverhaal van de Nederlandse Julia op ten Noort, een fanatieke nationaalsocialiste en vertrouweling van Heinrich Himmler, die na de oorlog ongestoord leefde in de buurt van Fulda. Zij was een bekende van Dorothee Becker, die hij bij zijn naspeuringen leerde kennen en op wie hij verliefd werd.

Hij kent Rusland goed, was daar vaak – en heeft een diepe antipathie tegen Vladimir Poetin ontwikkeld

Hij was toen al gescheiden van zijn Russische vrouw omdat hij erachter kwam dat haar dochter een relatie had met een FSB-agent. Hij kent Rusland goed, was daar vaak – en heeft een diepe antipathie tegen Vladimir Poetin ontwikkeld. Al in 2013 roept hij op tot protest tegen de Olympische Winterspelen in Sotsji. Begin 2014 voorspelde hij een aanval op Oekraïne. Op het internet heeft hij meer dan honderd artikelen gepubliceerd over ‘Rusland en Roel’, die dezer dagen als boek zullen verschijnen – een aansporing voor de Europeanen om zich eindelijk serieus schrap te zetten tegen de man in het Kremlin.

Anarchist is hij nog altijd, zegt Van Duijn bijna koppig, ‘in die zin dat ik streef naar een samenleving met niet-autoritaire verhoudingen’. Maar daarvoor zijn mensen nodig met een ‘democratische autoriteit’, aanvoerders als de Oekraïense president Zelensky. En ‘helaas’, ook macht en machtige wapens. En de NAVO. De radicale utopist Roel van Duijn is veranderd in een radicale realist.

De tijden zijn nu harder, de toon is ruwer. Ach, troost Van Duijn, het belangrijkste is dat je je engageert. Dat is zingevend en bevredigend. En nooit vergeten je eigen idealen te bevragen, en flexibel te blijven.

In Mittelrode is intussen de schemering gevallen. Van Duijn neemt zijn gast mee naar de andere kamer. Op de lichtjes ontstemde piano speelt hij een stuk van zijn lievelingscomponist Chopin: de ‘Revolutie-etude’. Drie weken later is hij alweer verhuisd. Naar zijn dochter in het Nederlandse Zutphen. Zijn vrouw pendelt heen en weer. In Mittelrode was het hem toch niet spannend genoeg. 

Recent verschenen